De keukens waren donker en verlaten toen mevrouw Boender via de deur op de binnenplaats het paleis binnenging. Ze liep op haar tenen en tuurde voorzichtig om iedere hoek, omdat ze wist dat Grijpstuiver graag stiekem in de schaduwen rondhing. Langzaam en o zo voorzichtig sloop ze naar de privévertrekken van de koning en hield de kleine houten poot zo stevig beet dat de scherpe klauwen afdrukken maakten in haar handpalm.
Uiteindelijk kwam ze bij de gang met de rode loper die naar Freds suite leidde. Ze hoorde binnen mensen schateren en ging er terecht van uit dat Fred dan vast nog niet over de aanval van de Ickabog had gehoord, omdat hij anders niet zo hard zou lachen. Maar het was duidelijk dat de koning gezelschap had en ze wilde Fred juist onder vier ogen spreken. Net toen ze daar stond te twijfelen en probeerde te besluiten wat ze moest doen, ging de deur open.
Mevrouw Boender snakte naar adem, dook achter een lang fluwelen gordijn en probeerde te voorkomen dat dat heen en weer zwaaide. Ter Sluycks en Van Bulckhoven lachten en maakten grappen met de koning terwijl ze afscheid van hem namen.
‘Een kostelijke grap, Majesteit! Ik barstte bijna uit m’n kniebroek van het lachen,’ proestte Van Bulckhoven.
‘Straks moeten we uw naam nog veranderen in koning Fred de Flitsende, Sire!’ grinnikte Ter Sluycks.
Mevrouw Boender hield haar adem in en probeerde haar buik in te trekken. Ze hoorde de deur van Freds kamers dichtgaan en de twee baronnen hielden meteen op met lachen.
‘Over het paard getilde onnozelaar!’ zei Van Bulckhoven zacht.
‘Ik heb slimmere stukken Karnhemmer kaas ontmoet,’ mompelde Ter Sluycks.
‘Kun jij hem morgen nou niet ’ns bezighouden?’ klaagde Van Bulckhoven.
‘Ik ben zeker tot drie uur bezig met de belastinginners,’ zei Ter Sluycks. ‘Maar als–’
Beide baronnen zwegen plotseling en ook hun voetstappen klonken niet meer. Mevrouw Boender hield nog steeds haar adem in, met stijf dichtgeknepen ogen, en hoopte vurig dat de mannen de bolling in het gordijn niet hadden gezien.
‘Nou, welterusten, Ter Sluycks,’ zei de stem van Van Bulckhoven.
‘Ja, slaap lekker, Van Bulckhoven,’ zei Ter Sluycks.
Heel zachtjes ademde mevrouw Boender uit, met bonzend hart. Ze hadden haar niet gezien! De twee baronnen gingen naar bed... maar ze hoorde nog steeds geen voetstappen...
Zo plotseling dat ze geen tijd had om adem te halen werd het gordijn opzij gerukt. Voor ze kon gillen had Van Bulckhoven zijn dikke hand al tegen haar mond gedrukt, terwijl Ter Sluycks haar polsen greep. De twee baronnen trokken mevrouw Boender uit haar schuilplaats en sleepten haar de dichtstbijzijnde trap af. Ze probeerde tegen te stribbelen en te schreeuwen, maar Van Bulckhovens dikke vingers snoerden haar effectief de mond en ze kon zich ook niet losrukken. Uiteindelijk sleurden ze haar dezelfde Blauwe Salon in waar ze ooit de hand van haar overleden man had gekust.
‘Waag het niet om te gillen,’ waarschuwde Ter Sluycks haar en hij trok de korte dolk die hij tegenwoordig altijd droeg, zelfs in het paleis. ‘Anders heeft de koning straks een nieuwe banketbakster nodig.’
Hij gebaarde dat Van Bulckhoven de mond van mevrouw Boender moest loslaten. Het eerste wat ze deed was naar lucht happen, omdat ze het gevoel had dat ze flauw ging vallen.
‘Dat was wel een heel grote bult in het gordijn, kokkin,’ sneerde Ter Sluycks. ‘Waarom hield je je daar verborgen, zo dicht bij de koning en terwijl de keukens allang dicht zijn?’
Mevrouw Boender had natuurlijk een of andere smoes kunnen verzinnen. Ze had kunnen zeggen dat ze koning Fred wilde vragen wat voor gebakjes hij morgen wilde, maar ze wist dat de twee baronnen haar toch niet zouden geloven. Dus in plaats daarvan stak ze haar hand uit, deed die open en liet de houten Ickabogpoot zien.
‘Ik weet wat jullie in je schild voeren,’ zei ze kalm.
De twee baronnen stapten naar haar toe en tuurden naar de kleine maar volmaakte kopie van de reusachtige poten die de Zwartpoters gebruiken. Ter Sluycks en Van Bulckhoven keken eerst naar elkaar en toen naar mevrouw Boender en het enige wat die kon denken toen ze hun gezichten zag was, Vlucht, Bert – vlucht!