Er was er eens een klein landje genaamd Steenrijk, dat geregeerd werd door een groep pas aangestelde raadslieden en een eerste minister, die in de tijd waarover ik nu schrijf Gerard Goedmoet heette. Premier Goedmoet was gekozen door het volk van Steenrijk omdat hij goudeerlijk was en Steenrijk had geleerd om eerlijkheid op waarde te schatten. In het hele land werd feestgevierd toen premier Goedmoet zijn huwelijk aankondigde met freule Eslanda, de dappere en aardige vrouw die zo’n belangrijke getuigenis had afgelegd tegen baron ter Sluycks.
De koning die zijn gelukkige kleine rijk had laten afglijden naar wanhoop en armoede werd berecht, samen met de Opperste Raadsheer en een heleboel andere mensen die van Ter Sluycks’ leugens hadden geprofiteerd, waaronder ma Snauw, Jan Lel, Grijpstuiver en Otto Schrepel.
De koning kon alleen maar huilen tijdens zijn ondervraging, maar baron ter Sluycks antwoordde op kille, trotse toon en vertelde zo veel leugens en probeerde zo veel andere mensen de schuld te geven voor zijn eigen slechtheid dat hij de zaak er veel erger op maakte voor zichzelf en beter ook gewoon had kunnen snikken, zoals Fred. Beiden werden opgesloten in de kerkers onder het paleis, samen met alle andere criminelen.
Ik zou het trouwens heel goed begrijpen als jullie liever hadden gezien dat Ter Sluycks was doodgeschoten door Bert en Roelof. Per slot van rekening had hij zelf honderden mensen de dood ingejaagd. Maar misschien is het een troost om te weten dat Ter Sluycks in feite veel liever dood zou zijn geweest dan de rest van zijn leven te moeten doorbrengen in een cel, waar hij alleen het allergewoonste eten kreeg, tussen ruwe lakens moest slapen en ook nog eens iedere dag urenlang naar het gehuil van Fred moest luisteren.
Het goud dat Ter Sluycks en Van Bulckhoven hadden geroofd was weer teruggevonden, zodat iedereen die zijn kaaswinkel of bakkerij, zijn zuivelbedrijf of varkenshouderij, zijn slagerswinkel of wijngaard was kwijtgeraakt opnieuw kon beginnen en weer al die befaamde Steenrijkse wijnen en etenswaren kon gaan produceren.
Tijdens de lange jaren waarin het zo slecht was gegaan in Steenrijk hadden echter veel mensen niet de kans gehad om te leren hoe je kaas, worst, wijn of gebak moest maken. Sommigen van hen werden bibliothecaris, omdat freule Eslanda het briljante idee had om al die nu leegstaande weeshuizen om te toveren tot bibliotheken, die zij hielp te vullen met boeken. Maar dan bleven er nog steeds een heleboel mensen over die geen baan hadden.
En zo ontstond de vijfde grote stad van Steenrijk: Ickenie, gelegen tussen Karnhem en Fustenburg, aan de oevers van de Fluim.
Toen de als tweede geboren Ickepuk hoorde dat er zo’n groot probleem was met mensen die nooit een vak hadden geleerd, stelde hij schuchter voor dat hij ze dan misschien zou kunnen leren om paddenstoelen en champignons te verbouwen, want dat was iets waar hij verstand van had. Het ging de champignonkwekers zo voor de wind dat er al snel een welvarende stad ontstond rond hun bedrijfjes.
Misschien denk je dat je niet van champignons houdt, maar ik kan je verzekeren dat, als je ooit de romige champignonsoepen uit Ickenie had geproefd, je daar de rest van je leven verzot op zou zijn. In Karnhem en Sudderveen werden nieuwe recepten ontwikkeld waarin ook champignons uit Ickenie waren verwerkt en kort voor premier Goedmoet zijn huwelijk met freule Eslanda bekendmaakte, schreef de koning van Pluritanië hem nog dat Goedmoet uit al zijn dochters mocht kiezen als hij in ruil daarvoor maar genoeg Steenrijkse worstjes met varkensvlees en champignons kreeg voor een heel jaar. Premier Goedmoet stuurde hem de worstjes als cadeau en nodigde hem uit op zijn huwelijk met freule Eslanda en de freule zelf deed er een briefje bij waarin ze koning Porfirio aanraadde om niet steeds zijn dochters aan jan en alleman aan te bieden in ruil voor etenswaren en ze gewoon zelf een man te laten kiezen.
Ickenie was een ongewone stad omdat hij, in tegenstelling tot Soesdijk, Karnhem, Sudderveen en Fustenburg, niet bekendstond om één product maar om drie verschillende.
Ten eerste waren er de champignons, die stuk voor zo wit en glanzend waren als parels.
Ten tweede had je de schitterende zilveren zalmen en forellen die gevangen werden in de Fluim – en dit is misschien het goede moment om te vermelden dat de oude dame die een studie had gemaakt naar de vissen in de Fluim herdacht werd door een fraai standbeeld op een plein in Ickenie.
Ten derde produceerde Ickenie wol.
Premier Goedmoet had namelijk bepaald dat de weinige Zomphoekers die de lange hongersnood overleefd hadden beter grasland verdienden voor hun schapen dan gevonden kon worden in het noorden. Nou, toen die Zomphoekers de beschikking kregen over een paar grazige weiden aan de oevers van de Fluim, lieten ze zien waar ze werkelijk toe in staat waren. De wol uit Steenrijk was de zachtste, zijdeachtigste wol die er bestond en de truien, sokken en sjaals waarin het verwerkt werd waren mooier en zaten lekkerder dan waar dan ook ter wereld. De schapenboerderij van Hetty Hopscheut en haar gezin produceerde uitstekende wol, maar ik moet toch zeggen dat de aller- allerbeste kledingstukken van allemaal vervaardigd werden van de wol van Roelof en Marta Rotting, die net buiten Ickenie een bloeiende schapenhouderij hadden. Ja, Roelof en Marta trouwden met elkaar en tot mijn genoegen kan ik meedelen dat ze heel gelukkig waren, vijf kinderen kregen en dat Roelof na verloop van tijd zelf ook met een licht Zomphoeks accent begon te praten.
Er trouwden nog twee mensen. Toen meneer Rondhout en mevrouw Boender, die twee oude vrienden, hun cel in de kerkers verlieten en niet langer gedwongen buren waren, merkten ze dat ze toch niet zonder elkaar konden. En dus trouwden de timmerman en de banketbakster, met Bert als getuige en Roos als bruidsmeisje en waren Bert en Roos, die elkaar al zo lang als broer en zus hadden beschouwd, dat nu ook in werkelijkheid. Mevrouw Boender opende haar eigen banketbakkerij waar ze, naast Elfenwiegjes, Meisjesdromen, Hoge Heertjes, Lariekoekjes en Godenzoenen ook Ickebollen bakte, de lichtste en luchtigste gebakjes die je je maar kunt voorstellen, bestrooid met een delicaat laagje pepermunt-chocoladekrullen zodat het leek alsof ze met moerasplantjes waren begroeid.
Bert volgde in de voetstappen van zijn vader en ging in het Steenrijkse leger. Hij was dapper en rechtvaardig en het zou me niets verbazen als hij nog eens opperbevelhebber zou worden.
Roos werd ’s werelds grootste autoriteit op het gebied van Ickabogs. Ze schreef een heleboel boeken over hun fascinerende gedrag en dankzij Roos werden Ickabogs geliefd in heel Steenrijk en ook officieel beschermd. In haar vrije tijd runde ze samen met haar vader een succesvolle timmermanszaak en een van hun populairste producten waren speelgoed-Ickabogs. De als tweede geboren Ickepuk woonde in wat ooit het hertenkamp van de koning was geweest, niet ver van de werkplaats van Roos, en de twee bleven heel goede vrienden.
In het centrum van Soesdijk werd een museum gebouwd dat ieder jaar vele bezoekers trok. Het werd opgericht door premier Goedmoet en zijn raadgevers, met hulp van Roos, Bert, Marta en Roelof, omdat niemand wilde dat het volk van Steenrijk de jaren waarin iedereen in de leugens van Ter Sluycks had geloofd zou vergeten. Bezoekers aan het museum zagen de zilveren medaille van majoor Boender, met de kogel van Van Bulckhoven er nog in en het standbeeld van Japie Knoop, dat op het grootste plein van Soesdijk had gestaan en nu was vervangen door een beeld van de dappere Ickabog die helemaal vanuit de Zomphoek naar de hoofdstad was gelopen met een bosje sneeuwklokjes in zijn poot en daardoor zowel zijn eigen soort als het land had gered. Ook de namaak-Ickabog die Ter Sluycks had laten maken van het geraamte van een stier en wat spijkers werd er tentoongesteld, net als het reusachtige portret waarop koning Fred de strijd aanbond met een draakachtige Ickabog die alleen in de verbeelding van de schilder had bestaan.
Maar er is één wezen waarover ik het nog niet heb gehad: de als eerste geboren Ickepuk, het woeste schepsel dat baron van Bulckhoven had gedood en dat we voor het laatst hebben gezien terwijl het werd weggesleept door dertig sterke mannen.
Nou, om jullie de waarheid te zeggen was die wel een beetje een probleem. Roos had aan iedereen uitgelegd dat de woeste Ickepuk niet aangevallen of mishandeld moest worden, omdat hij anders mensen nog meer zou gaan haten dan nu al het geval was en hij, als het tijd was voor zijn Geboording, Ickepukken zou voortbrengen die nog onhandelbaarder en agressiever waren dan hijzelf, zodat Steenrijk weleens opgezadeld zou kunnen raken met het probleem dat het volgens de leugens van Ter Sluycks vroeger ook al had gehad. Eerst moest de Ickepuk opgesloten blijven in een versterkte kooi, om te voorkomen dat hij mensen zou doden en er waren maar weinig vrijwilligers te vinden die hem zijn paddenstoelen wilden brengen, omdat dat zo gevaarlijk was. De enige mensen die de Ickepuk ook maar enigszins kon pruimen waren Bert en Roelof, die ten tijde van zijn Geboording hadden geprobeerd zijn Icker te beschermen. De moeilijkheid was natuurlijk dat Bert in het leger zat en Roelof een schapenhouderij moest runnen en ze geen van beiden tijd hadden om de hele dag een woeste Ickepuk gezelschap te houden en te kalmeren.
Uiteindelijk kwam er toch een oplossing voor dit probleem, uit wel heel onverwachte hoek.
Al die tijd had Fred alleen maar hard zitten huilen in de kerkers. Hij was weliswaar zelfzuchtig, ijdel en laf geweest, maar hij had nooit de bedoeling gehad om mensen kwaad te doen – al was dat natuurlijk wel gebeurd, en niet zo’n klein beetje ook. Wel een jaar lang nadat hij zijn troon was kwijtgeraakt, was Fred in de diepste wanhoop verzonken en hoewel dat voor een deel ongetwijfeld te wijten was aan het feit dat hij nu in een kerker verbleef in plaats van in een paleis, schaamde hij zich ook verschrikkelijk.
Hij zag nu in wat een vreselijke koning hij was geweest en hoe slecht hij zich had gedragen en hij wilde niets liever dan proberen een beter mens te worden. Dus op een dag, tot stomme verbazing van Ter Sluycks, die zat te piekeren in de cel tegenover die van de ex-koning, zei Fred tegen de cipier dat hij graag degene zou willen zijn die voor de woeste Ickabog zorgde.
En zo geschiedde. Hoewel hij op de eerste ochtend – en ook nog vele ochtenden daarna – doodbleek was en zijn knieën knikten, waagde Fred zich toch in de kooi van de wilde Ickabog en praatte tegen hem over Steenrijk en de vreselijke fouten die hij had begaan en hoe je kon leren om een beter en aardiger mens te worden als je dat maar echt wilde. Fred moest iedere avond terug naar zijn eigen cel, maar hij vroeg of de Ickabog voortaan in een mooi veld mocht verblijven in plaats van in een kooi en tot ieders verbazing pakte dat heel goed uit en bedankte de Ickabog Fred de volgende ochtend zelfs, met enigszins barse stem.
Langzamerhand, gedurende de maanden en jaren die volgden, werd Fred moediger en de Ickabog zachtaardiger tot uiteindelijk, toen Fred echt al oud was, de Geboording van de Ickabog aanbrak en de Ickepukken die uit zijn buik kropen lief en zachtaardig waren. Fred, die om hun Icker had gerouwd alsof het zijn eigen broer was, overleed kort daarna en hoewel er in geen enkele stad in Steenrijk een standbeeld werd opgericht voor de laatste koning, legden mensen soms wel bloemen op zijn graf en dat zou Fred fijn hebben gevonden om te weten.
Of mensen nu echt Geboord zijn uit Ickabogs weet ik niet. Misschien maken we allemaal een soort Geboording mee als we veranderen, ten goede of ten kwade. Ik weet alleen dat landen, net als Ickabogs, beter kunnen worden door vriendelijkheid, en dat is de reden waarom Steenrijk nog lang en gelukkig voortbestond.