Je zou misschien denken dat Bert doodsbang was toen hij die woorden hoorde, maar vreemd genoeg voelde hij juist een grote opluchting. Hij had de stem namelijk herkend. Dus in plaats van zijn handen in de lucht te steken of om zijn leven te smeken, draaide hij zich om en stond oog in oog met Roelof Rotting.
‘Wat valt er te glimlachen?’ gromde Roelof en hij staarde naar Berts smerige gezicht.
‘Ik weet dat je me heus niet zult neersteken, Roeltje,’ zei Bert kalm.
Roelof was degene met het zwaard, maar desondanks wist Bert dat hij veel en veel banger was dan hijzelf. De rillende Roelof droeg een jas over zijn pyjama en zijn voeten waren omwikkeld met bloedbevlekte lappen.
‘Ben je zo helemaal vanuit Soesdijk komen lopen?’ vroeg Bert.
‘Gaat je niks aan!’ snauwde Roelof. Hij probeerde fel en verbeten te kijken, maar zijn tanden klapperden. ‘Je gaat met mij mee, Boender, vuile verrader!’
‘Nee hoor,’ zei Bert en hij trok het zwaard uit Roelofs hand. Roelof barstte in tranen uit.
‘Kom op,’ zei Bert vriendelijk. Hij legde zijn arm om Roelofs schouders en leidde hem naar een zijsteegje, weg bij de wapperende Gezocht-poster.
‘Laat me los,’ snikte Roelof en hij schudde Berts arm af. ‘Blijf van me af! Het is allemaal jouw schuld!’
‘Wat is mijn schuld?’ vroeg Bert en de jongens bleven staan naast een paar vuilnisbakken vol lege wijnflessen.
‘Je bent gevlucht voor mijn vader!’ zei Roelof en hij droogde zijn ogen met zijn mouw.
‘Ja, natuurlijk,’ zei Bert heel redelijk. ‘Hij wilde me vermoorden.’
‘M-maar – maar nu is – is hij zélf vermoord!’ snikte Roelof.
‘Is majoor Rotting dood?’ zei Bert verbijsterd. ‘Maar hoe dan?’
‘T-ter Sluycks,’ snikte Roelof. ‘Hij kwam – hij kwam naar ons huis met een stel soldaten toen n-niemand je kon vinden en was zo woedend dat vader je niet te pakken had gekregen dat hij – dat hij het pistool van een soldaat afpakte en...’
Roelof ging op een vuilnisbak zitten en huilde. Er blies een kille wind door het steegje. Hieruit bleek eens te meer hoe levensgevaarlijk Ter Sluycks was, dacht Bert. Als hij zijn trouwe bevelhebber van de Koninklijke Garde kon doodschieten, was niemand meer veilig.
‘Hoe wist je dat ik naar Fustenburg zou gaan?’ vroeg Bert.
‘Dat hoorde ik van G-grijpstuiver, de lakei. Ik heb hem vijf dukaten gegeven. Hij herinnerde zich dat hij je moeder iets had horen zeggen over een neef die hier een herberg had.’
‘Aan wie zou Grijpstuiver het allemaal nog meer hebben verteld?’ vroeg Bert, die nu ongerust begon te worden.
‘Waarschijnlijk aan een heleboel mensen,’ zei Roelof, zijn gezicht afvegend met de mouw van zijn pyjama. ‘Hij verkoopt informatie aan iedereen, als hij er maar goud voor krijgt!’
‘De pot verwijt de ketel!’ zei Bert, die boos werd. ‘Jij wilde mij ook verkopen voor honderd dukaten!’
‘Het g-ging me niet om het g-geld,’ zei Roelof. ‘Het was voor m’n m-moeder en m’n broers. Ik dacht dat ik ze misschien weer v-vrij zou kunnen krijgen als ik jou aanbracht. Ter Sluycks h-heeft ze meegenomen. Ik wist nog net te vluchten via m’n slaapkamerraam. Daarom heb ik m’n pyjama aan.’
‘Ik ben ook gevlucht via het slaapkamerraam,’ zei Bert. ‘Maar ik was tenminste zo verstandig om schoenen mee te nemen’ Hij trok Roelof overeind. ’Kom op, we moeten hier niet blijven staan. Misschien kunnen we onderweg wel sokken voor je stelen van een waslijn.’
Maar ze hadden nauwelijks een paar stappen gedaan toen ze achter zich een mannenstem hoorden.
‘Handen omhoog! Jullie gaan met mij mee!’
Beide jongens staken hun handen omhoog en draaiden zich om. Een man met een vuil, gemeen gezicht was opgedoken uit de schaduwen en hield hen onder schot. Hij droeg geen uniform en Bert noch Roelof kende hem, maar Roos Rondhout had hun precies kunnen vertellen wie het was: Jan Lel, de helper van ma Snauw, die inmiddels een volwassen kerel was.
Jan Lel kwam een paar stappen dichterbij en keek eerst aandachtig naar de ene jongen en toen naar de andere. ‘Ja,’ zei hij, ‘met jullie kan ik aankomen. Hier met dat zwaard.’
Er was een geweer op zijn borst gericht en dus had Bert geen andere keuze dan het zwaard te overhandigen. Maar hij was niet zo bang als hij misschien had kunnen zijn omdat Bert – in tegenstelling tot de beweringen van Van Bulckhoven – juist een hele slimme jongen was. Die smerig uitziende man besefte kennelijk niet dat hij een voortvluchtige te pakken had die honderd gouden dukaten waard was. Hij scheen op zoek te zijn geweest naar om het even welke twee jongens, al kon Bert zich niet voorstellen waarom. Roelof, daarentegen, werd doodsbleek. Hij wist dat Ter Sluycks overal spionnen had en was ervan overtuigd dat ze dadelijk uitgeleverd zouden worden aan de Opperste Raadsheer en dat hij, Roelof Rotting, dan terechtgesteld zou worden wegens heulen met een verrader.
‘Lopen,’ zei de man met het ruwe gezicht en hij gebaarde met zijn geweer. Onder bedreiging van dat wapen dreef hij Bert en Roelof door de donkere straten van Fustenburg, tot ze uiteindelijk arriveerden bij de deur van ma Snauws weeshuis.