Tegen de tijd dat de koning de volgende ochtend op weg ging naar Soesdijk, was het gerucht dat de Ickabog iemand had gedood niet alleen de brug overgestoken naar Sudderveen, maar reikte het zelfs al zo ver als de hoofdstad, dankzij een groepje kaaskopers dat nog voor zonsopgang op weg was gegaan.
Soesdijk lag echter niet alleen het verst van het noordelijke moeras, maar de inwoners vonden zichzelf ook veel beter geïnformeerd en opgeleid dan de mensen uit andere steden in Steenrijk, dus toen de golf van paniek de hoofdstad bereikte, stuitte hij daar op een tegengolf van ongeloof.
In iedere herberg en op ieder marktplein van de stad weerklonken verhitte discussies. Sceptici lachten om het absurde idee dat de Ickabog echt zou bestaan terwijl anderen zeiden dat mensen die nog nooit één voet in de Zomphoek hadden gezet niet moesten doen alsof ze experts waren.
De geruchten rond de Ickabog werden steeds kleurrijker naarmate ze verder afzakten naar het zuiden. Sommige mensen beweerden nu dat de Ickabog wel drie soldaten had gedood terwijl anderen volhielden dat hij alleen iemands neus had afgebeten.
In de Stad-in-de-Stad klonk echter ook enige ongerustheid door in zulke discussies. De vrouwen, kinderen en vrienden van leden van de Koninklijke Garde maakten zich zorgen om de soldaten, maar stelden elkaar gerust met het argument dat, als er werkelijk een gardist was gedood, de nabestaanden wel door een koerier op de hoogte zouden zijn gebracht. Zo troostte mevrouw Boender ook haar zoon Bert, toen hij haar kwam opzoeken in de paleiskeuken nadat hij was geschrokken door de geruchten die de ronde deden op het schoolplein.
‘De koning had het ons echt wel laten weten als papa iets was overkomen,’ zei ze tegen Bert. ‘Kijk, ik heb wat lekkers voor je.’
Mevrouw Boender had Godenzoenen gemaakt voor de terugkeer van de koning en ze gaf er nu eentje die net niet helemaal symmetrisch was aan Bert. Die snakte even naar adem (omdat hij normaal gesproken alleen Godenzoenen kreeg op zijn verjaardag) en nam toen een hap. Meteen sprongen de vreugdetranen in zijn ogen terwijl een vleugje paradijs opsteeg door zijn verhemelte en al zijn zorgen liet wegsmelten. Hij dacht opgewonden aan hoe zijn vader dadelijk thuis zou komen in zijn fraaie uniform en dat hij, Bert, dan morgen in het middelpunt van de belangstelling zou staan op school omdat hij precies zou weten wat er nou werkelijk gebeurd was met de manschappen van de koning in die afgelegen Zomphoek.
De schemering viel al over Soesdijk toen het gezelschap van de koning eindelijk in zicht kwam. Deze keer had Ter Sluycks geen koerier vooruitgestuurd om iedereen op te dragen binnen te blijven. Hij wilde de koning juist goed laten proeven van de angst en paniek in Soesdijk, als zijne Majesteit terugkeerde naar het paleis met het lijk van een lid van de Koninklijke Garde.
De inwoners van Soesdijk zagen de strakke, sombere gezichten van de terugkerende soldaten en keken zwijgend toe terwijl het gezelschap naderde. Toen zagen ze opeens het in mantels gewikkelde lichaam dat over het staalgrijze paard hing en overal in de menigte werd geschokt naar adem gesnakt. De koning en zijn gevolg reden de heuvel op, door de smalle, met keien geplaveide straten van Soesdijk. Mannen namen hun hoed af en vrouwen maakten een kniebuiging, maar wisten eigenlijk niet goed of ze dat deden uit respect voor de koning of voor de overledene.
Roos Rondhout besefte als een van de eersten wie het slachtoffer was. Terwijl ze tussen de benen van de volwassenen door tuurde, herkende ze het paard van majoor Boender. Roos vergat onmiddellijk dat zij en Bert sinds hun vechtpartij al een week niet met elkaar gepraat hadden, rukte haar hand los uit die van haar vader en begon te rennen. Ze wrong zich door de menigte terwijl haar bruine vlechten achter haar aan wapperden. Ze moest Bert zien te bereiken voor hij het lichaam op het paard zag. Ze moest hem waarschuwen. Maar er stonden zulke drommen mensen dat Roos de paarden niet kon bijhouden, al deed ze nog zo haar best.
Bert en zijn moeder, die voor hun huisje in de schaduw van de paleismuren stonden, wisten dat er iets mis was toen ze de geschokte kreten van de toeschouwers hoorden. Mevrouw Boender begon een beetje ongerust te worden, maar geloofde nog steeds dat ze haar knappe man zodadelijk zou terugzien, omdat de koning het haar vast had laten weten als er iets met hem gebeurd was.
Dus toen de stoet de hoek om kwam gleed de blik van mevrouw Boender van het ene gezicht naar het andere, op zoek naar dat van haar man. En toen ze besefte dat ze alle gezichten gehad had, werd dat van haar langzaam doodsbleek. Uiteindelijk bleef haar blik rusten op het lichaam dat op het staalgrijze paard van majoor Boender was gebonden en viel ze flauw, met Berts hand nog in de hare.