Die avond dineerden de twee baronnen zoals gewoonlijk samen met koning Fred. Na een overvloedige maaltijd van het beste wild uit Sudderveen, rijkelijk besprenkeld met de kostelijkste wijnen uit Fustenburg en afgerond met een selectie Karnhemmer kazen en mevrouw Boenders vederlichte Elfenwiegjes, besloot baron ter Sluycks dat het juiste moment was aangebroken. Hij schraapte zijn keel en zei: ‘Ik hoop dat u vanmiddag niet al te zeer gestoord bent door die schokkende vechtpartij tussen de kinderen op de binnenplaats, Majesteit?’
‘Vechtpartij?’ zei koning Fred, die met zijn kleermaker in conclaaf was geweest over het ontwerp van een nieuwe mantel en er dus helemaal niets van had gemerkt. ‘Wat voor vechtpartij?’
‘O jee… ik dacht dat Uwe Majesteit dat wel wist,’ zei baron ter Sluycks, die deed alsof hij verbaasd was. ‘Misschien kan majoor Boender u er meer over vertellen.’
Maar koning Fred was eerder geamuseerd dan geschokt.
‘Ik geloof dat kinderen onderling wel vaker wat duwen en trekken, Ter Sluycks.’
Ter Sluycks en Van Bulckhoven keken elkaar achter de rug van de koning eventjes aan en Ter Sluycks probeerde het nogmaals.
‘Uwe Majesteit is de goedheid zelve, zoals gewoonlijk,’ zei Ter Sluycks.
‘Heel anders dan sommige vorsten,’ mompelde Van Bulckhoven terwijl hij de kruimels van zijn vest veegde. ‘Als die zouden horen dat een kind zo oneerbiedig over hen had gesproken...’
‘Wat zeg je?’ riep koning Fred uit en zijn glimlach verdween als sneeuw voor de zon. ‘Heeft een kind werkelijk... oneerbiedig over mij gesproken?’ Fred kon zijn oren niet geloven. Hij was het juist gewend dat kinderen het uitschreeuwden van opwinding als hij naar hen zwaaide vanaf het balkon.
‘Ik geloof het wel, Majesteit,’ zei Ter Sluycks, die zijn nagels bestudeerde, ‘maar zoals ik al zei... majoor Boender heeft de kinderen uit elkaar getrokken... hij kan u meer vertellen.’
De kaarsen knetterden in hun zilveren kandelaars.
‘Kinderen... zeggen zo vaak dingen die ze niet menen,’ zei koning Fred. ‘Het kind in kwestie zal vast geen kwaad in de zin hebben gehad.’
‘Ik vind het anders verdacht veel op hoogverraad lijken,’ bromde Van Bulckhoven.
‘Maar majoor Boender weet het fijne ervan,’ zei Ter Sluycks vlug. ‘Wie weet hebben Van Bulckhoven en ik het verkeerd begrepen.’
Koning Fred nam een slokje wijn. Op dat moment kwam er een lakei binnen om de dessertborden af te ruimen.
‘Grijpstuiver,’ zei koning Fred, want zo heette de man, ‘laat majoor Boender komen.’
In tegenstelling tot de koning en de twee baronnen at majoor Boender niet elke avond een maaltijd van zeven gangen. Hij had zijn eten al uren achter de kiezen en stond op het punt om naar bed te gaan toen hij hoorde dat de koning hem ontboden had. De majoor verruilde zijn pyjama haastig voor zijn uniform en ging spoorslags naar het paleis. Tegen de tijd dat hij daar arriveerde hadden koning Fred, baron ter Sluycks en baron van Bulckhoven zich teruggetrokken in de Gele Salon, waar ze wijn dronken in satijnen fauteuils en, in het geval van Van Bulckhoven, een tweede schaal Elfenwiegjes verorberden.
‘Ah, Boender,’ zei koning Fred terwijl de majoor een diepe buiging maakte. ‘Ik heb gehoord dat er vanmiddag een opstootje was op de binnenplaats.’
De majoor kreeg een hol gevoel in zijn maag. Hij had gehoopt dat het nieuws over de vechtpartij tussen Bert en Roos de koning niet ter ore zou komen.
‘Ach, dat stelde in feite niet veel voor, Majesteit,’ zei majoor Boender.
‘Kom kom, Boender,’ zei baron van Bulckhoven. ‘Je zou juist trots moeten zijn dat je je zoon hebt geleerd om geen verraad te dulden.’
‘Ik... er was geen sprake van verraad,’ zei majoor Boender. ‘Het zijn maar kinderen, baron.’
‘Heb ik goed begrepen dat jouw zoon me verdedigd heeft, Boender?’ vroeg koning Fred.
Majoor Boender zat in een lastig parket. Hij wilde de koning niet vertellen wat Roos precies gezegd had. Zijn eigen trouw aan de koning stond buiten kijf, maar desondanks begreep hij heel goed waarom een moederloos klein meisje zo dacht over Fred en het laatste wat hij wilde was haar in de problemen brengen. Aan de andere kant, besefte hij terdege, waren er minstens twintig getuigen die de koning precies konden vertellen wat Roos gezegd had en hij wist zeker dat, als hij loog, baron ter Sluycks en baron van Bulckhoven de koning zouden wijsmaken dat hij, majoor Boender, ook een trouweloze verrader was.
‘Ik... inderdaad, Majesteit, het klopt dat mijn zoon Bert u verdedigd heeft,’ zei majoor Boender. ‘Ik denk alleen dat we niet te hard moeten oordelen over het meisje dat die... die onfortuinlijk uitspraak heeft gedaan. Ze heeft een heel moeilijke tijd achter de rug, Sire, en zelfs ongelukkige volwassenen zeggen weleens dingen waar ze later spijt van hebben.’
‘Wat voor moeilijke tijd heeft ze dan achter de rug?’ vroeg koning Fred, die zich gewoon geen enkele goede reden kon voorstellen waarom een van zijn onderdanen iets onbeleefds over hem zou zeggen.
‘Ze... haar naam is Roos Rondhout, Majesteit,’ zei majoor Boender, die over het hoofd van koning Fred heen naar een portret staarde van diens vader, Richard de Rechtlijnige. ‘Haar moeder was de naaister die–’
‘Ja, ja, dat weet ik nog wel,’ viel koning Fred hem in de rede. ‘Goed, Boender, dat was alles. Je kunt gaan.’
Majoor Boender maakte enigszins opgelucht opnieuw een diepe buiging en was bijna bij de deur toen hij de koning hoorde zeggen: ‘Wat heeft dat meisje nou precies gezegd, Boender?’
Majoor Boender bleef staan, met zijn hand op de deurknop. Er zat niets anders op dan de waarheid te vertellen.
‘Ze zei dat u zelfzuchtig, ijdel en wreed bent,’ zei majoor Boender.
Zonder de koning verder nog aan te durven kijken verliet hij de kamer.