Toen Roos op de binnenplaats van het paleis arriveerde, aan het hoofd van de hele stoet, verbaasde het haar hoe weinig er was veranderd. De fonteinen klaterden nog steeds en de pauwen struinden rond. Het enige verschil was één gebroken raam op de tweede verdieping van het paleis.
Maar toen gingen de enorme gouden deuren open en kwamen er twee mensen naar buiten: een man met wit haar en een bijl en een vrouw met een enorme steelpan in haar hand.
Roos staarde naar de man met het witte haar en voelde haar knieën knikken, maar de vriendelijke Ickabog hield haar vast en zorgde ervoor dat ze niet viel. Meneer Rondhout wankelde naar ze toe en ik geloof dat hij niet eens zag dat er een onvervalste, levende Ickabog naast zijn lang verloren gewaande dochter stond. Terwijl de twee elkaar omhelsden en snikten, zag Roos over haar vaders schouder heen mevrouw Boender staan.
‘Bert leeft nog!’ riep ze tegen de banketbakster, die geagiteerd keek of ze haar zoon ergens zag, ‘maar hij had nog iets te doen... hij komt zo!’
Er kwamen nog meer gevangenen het paleis uit en er klonken vreugdekreten toen mensen familieleden of geliefden terugzagen en veel kinderen uit het weeshuis herenigd werden met ouders die ze dood hadden gewaand.
Er gebeurden ook nog een heleboel andere dingen, bijvoorbeeld dat dertig sterke mannen de woeste Ickabog omsingelden en wegvoerden voor hij nog iemand kon doden en dat Roos aan haar vader vroeg of Marta voortaan bij hen kon komen wonen en dat kapitein Goedmoet op het balkon verscheen met een huilende koning Fred, nog steeds gekleed in zijn pyjama, en dat de menigte kapitein Goedmoet luid toejuichte toen hij zei dat het moment misschien was aangebroken om het eens te proberen zonder koning.
Nu moeten we dat gelukkige tafereel echter verlaten en de man opsporen die verantwoordelijk was voor al het vreselijks dat in Steenrijk was gebeurd.
Baron ter Sluycks was al kilometers van de hoofdstad en galoppeerde over een verlaten landweggetje toen zijn paard opeens kreupel werd. Toen Ter Sluycks het dier met geweld probeerde te dwingen om toch door te rijden bokte het arme paard, dat het beu was om steeds zo mishandeld te worden en wierp de baron af. Ter Sluycks wilde het beest afranselen met zijn rijzweep, maar het paard schopte hem en draafde toen weg naar een bos waar het, zo kan ik jullie gelukkig meedelen, later gevonden werd door een vriendelijke boer die het goed verzorgde tot het weer kerngezond was.
Baron ter Sluycks was daarom gedwongen om dan maar te voet terug te keren naar zijn buitenhuis. Hij moest zijn gewaad van Opperste Raadsheer een beetje opgetrokken houden zodat hij er niet over zou struikelen en om de paar meter keek hij over zijn schouder, bang dat hij gevolgd werd. Ter Sluycks besefte natuurlijk dat zijn luxeleventje in Steenrijk voorbij was, maar hij had nog steeds een enorme berg goud verborgen in zijn wijnkelder en hij was van plan zijn koets vol te laden met alle dukaten die er maar in pasten en dan stiekem de wijk te nemen naar buurland Pluritanië.
Tegen de tijd dat Ter Sluycks eindelijk zijn buitenhuis bereikt had, was het donker en deden zijn voeten verschrikkelijk zeer. Hij hobbelde naar binnen en riep bulderend zijn butler, Otto Schrepel, die zo lang geleden de rollen van Japie Knoops moeder en professor Ootje had gespeeld.
‘Ik ben hier, baron!’ riep een stem vanuit de kelder.
‘Waarom is het zo donker in huis, Schrepel?’ zei Ter Sluycks nijdig, terwijl hij op de tast de keldertrap afdaalde.
‘Het leek me beter om de indruk te geven dat er niemand thuis is, heer!’ riep Schrepel.
‘Aha,’ zei Ter Sluycks, die met een van pijn vertrokken gezicht de trap af hinkte. ‘Dus je hebt het gehoord?’
‘Ja, baron,’ zei de weergalmende stem. ‘Ik neem aan dat u van plan bent hem te smeren?’
‘Inderdaad, Schrepel,’ zei Ter Sluycks en hij hobbelde naar het licht van de enkele kaars die een eindje verderop brandde. ‘Dat heb je goed gezien.’
Hij duwde de deur van de kelder waar hij al die tijd zijn goud had opgeborgen wat verder open. De butler, die slechts een vage gedaante was in het schemerige kaarslicht, droeg weer het kostuum van professor Ootje: een witte pruik en een bril met zulke dikke jampotglazen dat zijn ogen bijna onzichtbaar waren.
‘Het leek me beter om in vermomming op reis te gaan, baron,’ zei Schrepel en hij overhandigde Ter Sluycks de zwarte jurk en roodblonde pruik van de weduwe Knoop.
‘Goed idee,’ zei Ter Sluycks, die haastig zijn gewaad uitdeed en het kostuum aantrok. ‘Ben je soms verkouden, Schrepel? Je klinkt een beetje vreemd.’
‘Dat komt door al het stof hier beneden, heer,’ zei de butler en hij stapte nog wat verder weg bij de kaars. ‘En wat wilt u met freule Eslanda doen? Ze zit nog steeds opgesloten in de bibliotheek.’
‘Laat haar daar maar lekker zitten,’ zei Ter Sluycks na even te hebben nagedacht. ‘Dat is haar verdiende loon. Dan had ze maar met me moeten trouwen toen ze de kans had.’
‘Heel goed, baron. Ik heb het meeste goud al in de koets en op de twee paarden geladen. Zou u me misschien kunnen helpen met deze laatste kist?’
‘Je was toch niet van plan om er zonder mij vandoor te gaan, hè Schrepel?’ zei Ter Sluycks achterdochtig, want hij vroeg zich af of Schrepel er misschien al tussenuit geknepen zou zijn als hij tien minuten later was gearriveerd.
‘Nee, natuurlijk niet, baron,’ verzekerde Schrepel hem. ‘Het zou niet bij me opkomen om zonder u te vertrekken. Van Halsteren, de stalknecht, is onze koetsier. Hij wacht op de binnenplaats.’
‘Uitstekend,’ zei Ter Sluycks en samen sjouwden ze de laatste kist met goud de trap op en via het verlaten huis naar de binnenplaats aan de achterkant, waar het rijtuig van de baron klaarstond. Zelfs de paarden hadden zakken met goud op hun rug en boven op het rijtuig waren nog meer zware kisten gebonden.
Terwijl Ter Sluycks en Schrepel de laatste kist op het dak van de koets hesen zei de baron: ‘Wat is dat voor raar geluid?’
‘Ik hoor niets, heer,’ zei Schrepel.
‘Een vreemd soort gegrom,’ zei Ter Sluycks.
Plotseling kwam er in het donker een herinnering op bij Ter Sluycks: hij zag zichzelf weer in een ijzige witte mist in het moeras staan en hoorde het angstige gegrom en gepiep van een hond die zichzelf probeerde te bevrijden uit de braamstruiken waarin hij verstrikt was. Dit was eenzelfde soort geluid, alsof een of ander wezen gevangen zat en zich niet kon bevrijden en het maakte baron ter Sluycks net zo zenuwachtig als al die jaren geleden, toen het geluid natuurlijk gevolgd was door de knal van Van Bulckhovens donderbus en zij hun eerste stappen hadden gezet op het pad naar rijkdom en macht en het land op het pad naar de ondergang.
‘Schrepel, dat geluid bevalt me maar niks.’
‘Dat kan ik me voorstellen, baron.’
De maan kwam achter een wolk vandaan en toen Ter Sluycks zich vlug naar zijn butler keerde, wiens stem opeens heel anders klonk, staarde hij tot zijn verbijstering in de loop van een van zijn eigen geweren. Schrepel had de pruik en bril van professor Ootje afgedaan en nu bleek dat hij helemaal niet de butler was, maar Bert Boender. En heel even, in het maanlicht, leek Bert zo sprekend op zijn vader dat Ter Sluycks het idiote idee had dat majoor Boender was opgestaan uit het graf om hem te straffen.
Hij keek verwilderd om zich heen en zag nu, door de open deur van het rijtuig, de echte Schrepel geboeid en met een prop in zijn mond op de vloer liggen. Dus dat was dat gesmoorde gejammer geweest! In de koets zat ook freule Eslanda, glimlachend en met een tweede geweer in haar handen. Ter Sluycks deed zijn mond open om aan Van Halsteren de stalknecht te vragen waarom hij niets deed, maar besefte toen dat het niet Van Halsteren was maar Roelof Rotting. (Zodra de echte stalknecht de twee jongens had gezien die aan kwamen galopperen over de oprijlaan, had hij terecht de conclusie getrokken dat dit foute boel was en had hij zijn favoriete paard van baron ter Sluycks gestolen en was hem gesmeerd.)
‘Hoe zijn jullie hier zo snel gekomen?’ was het enige dat Ter Sluycks kon uitbrengen.
‘We hebben paarden geleend van een boer,’ zei Bert.
In werkelijkheid waren Bert en Roelof veel betere ruiters dan Ter Sluycks en dus waren hun paarden ook niet kreupel geworden. Ze hadden de baron al snel ingehaald en waren ruim op tijd bij het buitenhuis gearriveerd om freule Eslanda te kunnen bevrijden, erachter te komen waar het goud verborgen was, Schrepel de butler te overmeesteren en hem te dwingen tot in detail te vertellen hoe Ter Sluycks het land voor de gek had gehouden, zijn eigen imitatie van professor Ootje en de weduwe Knoop incluis.
‘Laten we vooral geen overhaaste dingen doen, jongens,’ zei Ter Sluycks zwakjes. ‘Ik heb hier een heleboel goud en dat wil ik best met jullie delen!’
‘Het is jouw goud niet,’ zei Bert. ‘Je gaat met ons mee naar Soesdijk en dan krijg jij daar wél een eerlijk proces!’