Roos was de volgende ochtend naar school en meneer Rondhout was bezig in zijn werkplaats toen majoor Rotting bij hem aanklopte. Meneer Rondhout kende Rotting als de man die nu in zijn oude huis woonde en die majoor Boender had opgevolgd als bevelhebber van de Koninklijke Garde. Hij vroeg Rotting om binnen te komen, maar dat sloeg de majoor af.
‘We hebben een haastklus voor je op het paleis, Rondhout,’ zei hij. ‘Een disselboom van de koets van de koning is kapot en hij heeft hem morgen nodig.’
‘Alweer?’ zei meneer Rondhout. ‘Ik heb dat ding vorige maand nog gerepareerd.’
‘Er heeft een paard tegen getrapt,’ zei majoor Rotting. ‘Kom je?’
‘Ja natuurlijk,’ zei meneer Rondhout, die vanzelfsprekend geen klus voor de koning zou afslaan. Hij sloot zijn werkplaats af en volgde Rotting door de zonovergoten straten van de Stad-in-de-Stad. Ze praatten over koetjes en kalfjes tot ze bij het koninklijke koetshuis waren. Er hingen een stuk of zes soldaten rond bij de deur en die keken op toen ze meneer Rondhout en majoor Rotting zagen aankomen. Een van de soldaten had een lege meelzak in zijn handen en een ander een touw.
‘Goeiemorgen,’ zei meneer Rondhout.
Hij wilde langs de soldaten heen lopen, maar voor hij het wist had een van hen de meelzak over zijn hoofd gegooid en drukten twee anderen zijn armen op zijn rug en bonden zijn polsen vast met het touw. Meneer Rondhout was een sterke man en hij verzette zich hevig, maar Rotting mompelde in zijn oor:
‘Eén kik en je dochtertje zal ervoor boeten.’
Meneer Rondhout deed zijn mond dicht. Hij stond toe dat de soldaten hem meenamen naar het paleis, al kon hij niet zien waar ze precies heen gingen. Maar dat werd al snel duidelijk, omdat ze eerst twee steile trappen afdaalden en toen een derde, die van glibberige steen was. De lucht was kil en klam en hij vermoedde dat ze in de kerkers waren, een vermoeden dat bevestigd werd toen er een ijzeren sleutel knarste in een slot en er een traliedeur rammelde.
De soldaten smeten meneer Rondhout op de koude stenen vloer en trokken de zak van zijn hoofd.
Het was aardedonker en even zag meneer Rondhout geen steek. Maar toen stak een van de soldaten een fakkel aan en staarde meneer Rondhout naar een stel glimmende laarzen. Hij keek op en zag een glimlachende baron ter Sluycks.
‘Goeiemorgen, Rondhout,’ zei de baron. ‘Ik heb een klusje voor je. Als je goed werk levert, ben je binnen de kortste keren weer thuis bij je dochter. Als je weigert – of slecht werk levert – zie je haar nooit meer terug. Begrijpen we elkaar?’
Zes soldaten en majoor Rotting stonden tegen de muur van de cel, met hun zwaard in hun hand.
‘Ja, baron,’ zei meneer Rondhout zachtjes. ‘Ik begrijp het.’
‘Prima,’ zei Ter Sluycks. Hij deed een stap opzij en onthulde een enorm blok hout, een deel van een omgewaaide boom dat zo groot was als een pony. Naast het houtblok stond een tafeltje met timmermansgereedschap.
‘Ik wil dat je uit dat hout een reusachtige poot snijdt, Rondhout, een monsterlijke poot met vlijmscherpe klauwen. En boven op die poot wil ik een lange stok, zodat een man te paard de poot in zachte aarde kan drukken en een afdruk kan maken. Snap je wat je te doen staat, timmerman?’
Meneer Rondhout en baron ter Sluycks keken elkaar diep in de ogen. Uiteraard begreep meneer Rondhout precies wat er aan de hand was. Hij moest vals bewijs vervaardigen voor het bestaan van de Ickabog. Wat hem nog het meest beangstigde was dat hij zich niet kon voorstellen dat Ter Sluycks hem ooit zou laten gaan als hij die poot had gemaakt, voor het geval hij zijn mond voorbij zou praten.
‘Zweert u, baron,’ zei meneer Rondhout, ‘zweert u dat, als ik dit doe, mijn dochter niets overkomt? En dat ik weer naar huis mag en haar mag zien?’
‘Ja natuurlijk, Rondhout,’ zei Ter Sluycks luchtig terwijl hij naar de deur van de cel liep. ‘Hoe eerder je de klus geklaard hebt, hoe eerder je met je dochtertje herenigd wordt. En wat dat gereedschap aangaat: dat wordt iedere avond door ons opgehaald en iedere ochtend krijg je het weer terug. We willen uiteraard niet dat bepaalde gevangenen op het idee zouden komen om een tunnel te graven, hè? Nou, veel succes, Rondhout, en ga maar gauw aan de slag. Ik verheug me erop om mijn poot te zien!’
Toen de baron was uitgesproken sneed Rotting het touw om de polsen van meneer Rondhout door en stak de toorts die hij in zijn hand had in een ijzeren wandhouder. Ter Sluycks, Rotting en de andere soldaten verlieten de cel. De ijzeren deur sloeg met een klap dicht, een sleutel werd omgedraaid en meneer Rondhout bleef alleen achter met het enorme houtblok en zijn beitels en gutsen.