Ook in het weeshuis van ma Snauw drong de vrieskou door. Kinderen in lompen die alleen maar koolsoep eten zijn minder goed bestand tegen kuchjes en koutjes dan goed doorvoede kinderen. De kleine begraafplaats achter het weeshuis kreeg een gestage stroom Jannen en Jansjes te verwerken die waren gestorven door een gebrek aan voedsel, warmte en liefde en die werden begraven zonder dat iemand hun echte naam kende, al treurden de andere kinderen wel om hen.
Die plotselinge toename van het aantal sterfgevallen was de reden dat ma Snauw haar hulpje Jan Lel de straat op had gestuurd met de opdracht zo veel mogelijk dakloze kinderen te grijpen, zodat ze er niet te weinig in huis zouden hebben. Ze kreeg drie keer per jaar de inspectie over de vloer, om te controleren of ze niet loog over het aantal kinderen dat ze onder haar hoede had. Ma Snauw had liefst wat oudere kinderen, omdat die robuuster waren dan de kleintjes.
Door het goud dat ze voor ieder kind ontving behoorden de privévertrekken van ma Snauw nu tot de meest luxueuze in heel Steenrijk, met een laaiend haardvuur, fluwelen fauteuils waar je diep in wegzonk, dikke zijden tapijten en een bed met zachte wollen dekens. Haar tafel was altijd afgeladen met het allerbeste eten en de allerbeste wijn. De uitgehongerde kinderen snoven soms een vleugje van het paradijs op als er pasteitjes uit Sudderveen en kazen uit Karnhem in haar suite werden afgeleverd. Ma Snauw zelf kwam nauwelijks nog haar kamer uit, behalve om de inspecteurs te ontvangen, en liet de kinderen verder aan Jan Lel over.
Roos Rondhout besteedde weinig aandacht aan de twee nieuwelingen toen die arriveerden. Ze waren vuil en gekleed als zwervers, net als alle nieuwkomers en Roos en Marta hadden het veel te druk met hun pogingen zo veel mogelijk van de jongere kinderen in leven te houden. Ze leden zelf extra honger zodat de kleintjes wel voldoende te eten zouden hebben en Roos zat onder de blauwe plekken door de stok van Jan Lel, omdat ze er vaak tussen sprong als hij een kleiner kind wilde slaan. Als ze al aan de nieuwe jongens dacht, was het met een zekere minachting omdat ze zich er zonder enig verzet bij hadden neergelegd om voortaan Jan te worden genoemd. Ze wist natuurlijk niet dat de jongens het prima vonden dat niemand hun echte naam kende.
Een week nadat Bert en Roelof in het weeshuis waren gearriveerd, hielden Roos en haar beste vriendin Marta een geheim verjaardagsfeestje voor de tweeling van Hetty Hopscheut. Veel van de jongste kinderen wisten niet eens wanneer ze jarig waren en dus koos Roos een datum voor hen uit en zorgde ervoor dat die dag altijd gevierd werd, al was het maar met een extra bordje koolsoep. Zij en Marta moedigden de kleintjes ook aan om hun echte naam niet te vergeten, al leerden ze hun ook om elkaar Jan of Jansje te noemen in aanwezigheid van Jan Lel.
Roos had een speciale traktatie voor de tweeling. Ze was er een paar dagen geleden in geslaagd twee echte gebakjes uit Soesdijk te stelen uit een doos die voor ma Snauw was bedoeld en had die voor de verjaardag van de tweeling bewaard, ook al was de geur van het gebak een kwelling geweest voor Roos en had ze al haar wilskracht moeten aanspreken om ze niet zelf op te eten.
‘O, wat heerlijk!’ zuchtte het kleine meisje met tranen van vreugde in haar ogen.
‘Heerlijk!’ herhaalde haar broertje.
‘Ze komen uit Soesdijk, de hoofdstad van ons land,’ zei Roos. Ze probeerde de kleinere kinderen dingen te leren die ze zichzelf herinnerde uit haar abrupt afgebroken schooltijd en beschreef vaak de steden die zij nog nooit gezien hadden. Marta was ook dol op die verhalen over Karnhem, Sudderveen en Soesdijk omdat ze verder alleen de Zomphoek en het weeshuis van ma Snauw had gekend.
De tweeling had net de laatste kruimels op toen Jan Lel kwam binnenstormen. Roos probeerde het gebaksbordje, waar nog een spoortje slagroom op zat, vlug weg te stoppen maar Jan Lel had het al gezien.
‘Aha!’ brulde hij en hij stapte met hoog opgeheven stok op Roos af. ‘Dus je bent weer aan het stelen geweest, Lelijke Jansje!’ Hij wilde net uithalen toen zijn stok midden in de zwiep werd vastgegrepen. Bert had het geschreeuw gehoord en was gaan kijken wat er aan de hand was. Toen hij zag dat Jan Lel een mager meisje in een veelvuldig verstelde overall in de hoek had gedreven, greep hij de stok voor die kon neerdalen.
‘Waag het eens,’ gromde Bert tegen Jan Lel. Roos hoorde nu voor het eerst dat de nieuwe jongen een Soesdijks accent had, maar hij zag er zo anders uit dan de Bert die zij gekend had, zo veel ouder en harder van gezicht, dat ze hem niet herkende. En wat Bert betrof: hij herinnerde zich Roos als een kind met een olijfkleurige huid en bruine vlechten en had geen idee dat hij dit meisje met haar smeulende ogen al eerder had ontmoet.
Jan Lel probeerde de stok los te rukken, maar Roelof schoot Bert te hulp. Er volgde een kort gevecht en voor het eerst sinds de kinderen in het weeshuis zich konden herinneren verloor Jan Lel. Uiteindelijk blies hij de aftocht, met een bloedende lip en zinnend op wraak, en werd algauw overal in het weeshuis gefluisterd dat de twee nieuwkomers Roos en de tweeling hadden gered en dat Jan Lel vernederd was afgedropen.
Later die avond, toen de kinderen in het weeshuis zich opmaakten om naar bed te gaan, passeerden Bert en Roos elkaar op de overloop en bleven ze een beetje opgelaten staan om met elkaar te praten.
‘Bedankt voor vanmiddag,’ zei Roos.
‘Graag gedaan,’ zei Bert. ‘Gedraagt hij zich vaker zo?’
‘Best wel vaak,’ zei Roos en ze haalde haar schouders op. ‘Maar de tweeling heeft hun gebakjes gekregen. Ik ben heel dankbaar.’
Bert dacht nu dat het gezicht van Roos hem enigszins bekend voorkwam en hij hoorde een lichte Soesdijkse tongval in haar stem. Hij keek naar de stokoude, verwassen overall die ze droeg en waarvan de mouwen en pijpen langer waren gemaakt.
‘Hoe heet je?’ vroeg hij.
Roos keek even om zich heen, om zich ervan te vergewissen dat niemand luisterde.
‘Roos,’ zei ze. ‘Maar je mag me alleen maar Jansje noemen als Jan Lel in de buurt is.’
‘Roos!’ bracht Bert moeizaam uit. ‘Roos, ik ben het! Bert Boender!’
De mond van Roos viel open en voor ze het wisten knuffelden ze elkaar en huilden ze, alsof ze weer de kleine kinderen waren uit die zonovergoten dagen op de binnenplaats van het paleis, voor de moeder van Roos was gestorven of Berts vader was gedood en Steenrijk het gelukkigste land op aarde had geleken.