Zodra de twee baronnen buiten gehoorsafstand van de koning waren, keerde Ter Sluycks zich woedend naar Van Bulckhoven.
‘Het was jouw taak om die brieven te controleren voor je ze aan de koning gaf! Waar moet ik in hemelsnaam een dode Ickabog vandaan halen die ik kan laten opzetten?’
‘Misschien kun je iets naaien,’ suggereerde van Bulckhoven schouderophalend.
‘Iets naaien? Iets naaien?’
‘Tja, wat kun je anders doen?’ zei Van Bulckhoven en hij nam een grote hap van het Hoge Heertje dat hij stiekem van het bord van de koning had gejat.
‘Wat kan ík doen?’ herhaalde Ter Sluycks ziedend. ‘Denk je soms dat dit allemaal míjn probleem is?’
‘Jij bent degene die de Ickabog heeft verzonnen,’ zei Van Bulckhoven met volle mond. Hij had er schoon genoeg van dat Ter Sluycks hem alsmaar uitschold en steeds zei wat hij moest doen.
‘En jij bent degene die Boender heeft doodgeschoten!’ gromde Ter Sluycks. ‘Wat zou er van je geworden zijn als ik het monster niet de schuld had gegeven?’
Zonder op het antwoord van Van Bulckhoven te wachten draaide Ter Sluycks zich om en stormde naar de kerkers. Hij kon er in elk geval voor zorgen dat de gevangenen ophielden met het zingen van het volkslied, zodat de koning misschien zou denken dat de strijd tegen de Ickabog opeens weer een stuk minder voorspoedig verliep.
‘Stilte – stilte!’ bulderde Ter Sluycks toen hij de kerkers binnenkwam, omdat het er één grote herrie was. Er werd gezongen en gelachen, Grijpstuiver holde van de ene cel naar de andere om keukenbenodigdheden te overhandigen aan de verschillende gevangenen of die juist weer op te halen en de warme lucht rook heerlijk naar de Meisjesdromen die mevrouw Boender net uit de oven had gehaald. De gevangenen zagen er allemaal veel beter doorvoed uit dan de laatste keer dat Ter Sluycks hen had gezien en dat beviel hem helemaal niet. Vooral het feit dat kapitein Goedmoet weer even gezond en sterk leek als vroeger stond hem niet aan. Ter Sluycks had zijn vijanden graag uitgemergeld en radeloos. Zelfs meneer Rondhout had zo te zien zijn lange witte baard bijgeknipt.
‘Je houdt toch wel goed bij wat er gebeurt met al die pannen en messen en weetikveels die je uitdeelt, hè?’ vroeg hij aan een hijgende Grijpstuiver.
‘Ja – ja natuurlijk, baron,’ bracht de lakei buiten adem uit. Hij wilde niet toegeven dat hij zo confuus was door alle opdrachten die hij kreeg van mevrouw Boender dat hij geen flauw idee meer had welke gevangene nou precies wat had. Lepels, gardes, messen, steelpannen en bakblikken moesten door de tralies heen worden aangereikt zodat mevrouw Boender aan de vraag naar haar baksels kon voldoen en Grijpstuiver had zelfs een paar keer een beitel van meneer Rondhout per ongeluk aan een andere gevangene gegeven. Hij dacht dat hij ’s avonds alles weer inzamelde, maar hoe moest hij dat zeker weten? En soms dacht Grijpstuiver ook ongerust dat de cipier, die van wijn hield, de gevangenen misschien niet met elkaar zou horen fluisteren als ze het in hun hoofd zouden halen om ’s nachts, als de kaarsen waren uitgeblazen, snode plannen te beramen. Maar Grijpstuiver voelde dat Ter Sluycks niet in de stemming was om met nog meer problemen te worden opgezadeld en dus hield hij zijn mond.
‘Er wordt hier niet meer gezongen!’ schreeuwde Ter Sluycks en zijn stem weergalmde door de kerkers. ‘De koning heeft hoofdpijn!’
In werkelijkheid was het Ter Sluycks wiens hoofd pijn begon te doen. Hij vergat de gevangenen zodra hij hun de rug had toegekeerd en begon zich meteen weer af te vragen hoe hij in hemelsnaam een realistische opgezette Ickabog kon produceren. Was dat idee van Van Bulckhoven misschien toch niet zo slecht geweest? Zouden ze het geraamte van een stier kunnen nemen, een naaister ontvoeren zodat die een draakachtig aandoende hoes kon maken voor over het skelet en dat dan weer opvullen met zaagsel?
Leugen na leugen na leugen. Zodra je was begonnen met liegen, moest je ermee doorgaan en dan was het net alsof je kapitein was op een schip vol gaten en onophoudelijk het ene lek in de romp na het andere moest dichten om te voorkomen dat je zou zinken. Verdiept in gedachten over geraamtes en zaagsel had Ter Sluycks geen idee dat hij zojuist wat misschien wel zijn grootste probleem zou worden de rug had toegekeerd: een kerker vol complotten smedende gevangenen, die stuk voor stuk messen en beitels verborgen hadden onder hun dekens of achter losse bakstenen in hun celmuren.