Ter Sluycks en Van Bulckhoven wisten nog niets van het nieuwe gevaar dat hun plannen bedreigde en waren net aan tafel gegaan voor een van hun gebruikelijke, overdadige soupertjes met de koning. Fred was zich doodgeschrokken toen hij van het incident in Sudderveen hoorde, omdat dat betekende dat de Ickabog zich dichter in de buurt van het paleis had gewaagd dan ooit.
‘Nare toestand,’ zei Van Bulckhoven terwijl hij een hele bloedworst opschepte.
‘Schokkend, zelfs,’ zei Ter Sluycks en hij sneed een stuk fazantenborst voor zichzelf.
‘Wat ik niet begrijp,’ zei Fred piekerend, ‘is hoe het monster door de blokkade gedrongen kan zijn.’
Want de koning was natuurlijk wijsgemaakt dat een regiment van het Ickabog Afweerkorps permanent aan de rand van het moeras bivakkeerde, om te voorkomen dat de Ickabog zou kunnen ontsnappen. Ter Sluycks had al verwacht dat Fred daarover zou beginnen en had zijn antwoord klaar.
‘Tot mijn spijt moet ik u meedelen dat twee soldaten die op wacht stonden in slaap zijn gevallen, Majesteit. Ze werden verrast door de Ickabog en met huid en haar verslonden.’
‘Potverdriedubbeltjes!’ zei Fred vol ontzetting.
‘Na door de linies te zijn gebroken, ging het monster op weg naar het zuiden,’ vervolgde Ter Sluycks. ‘We denken dat het naar Sudderveen werd gelokt door de geur van gebraden vlees. Daar verscheurde het beest een aantal kippen, plus de slager en zijn vrouw.’
‘Vreselijk, vreselijk,’ zei Fred huiverend en hij schoof zijn bord weg. ‘Maar toen vluchtte het snel weer terug naar het moeras, nietwaar?’
‘Dat zeggen onze spoorzoekers tenminste, Sire,’ zei Ter Sluycks. ‘Maar nu het monster heeft genoten van een slager vol Sudderveense worst, moeten we erop bedacht zijn dat het vaker zal proberen door de linies heen te breken – wat ook de reden is waarom ik vind dat we twee keer zo veel mannen moeten stationeren in het noorden. Helaas houdt dat in dat ook de Ickabogtaks verdubbeld zal moeten worden.’
Gelukkig voor de twee baronnen staarde Fred naar Ter Sluycks en zag hij de grijns van Van Bulckhoven daarom niet.
‘Ja... misschien valt daar iets voor te zeggen,’ zei de koning.
Hij stond op en begon rusteloos door de eetkamer te ijsberen. Zijn kostuum, dat deze keer van hemelsblauwe zijde was met knopen van aquamarijn, glansde prachtig in het licht van de lampen. Fred bleef even staan om zichzelf te bewonderen in de spiegel, maar toen betrok zijn gezicht.
‘Ter Sluycks,’ zei hij, ‘het volk houdt toch nog wel van me?’
‘Hoe kan Uwe Majesteit zoiets vragen?’ zei Ter Sluycks geschokt. ‘U bent de meest geliefde koning uit de hele geschiedenis van Steenrijk!’
‘Het is alleen... toen ik gisteren terugkeerde van de jacht, kreeg ik de indruk dat de mensen niet zo blij waren om me te zien als vroeger,’ zei koning Fred. ‘Er werd bijna niet gejuicht en ik zag maar één vlag.’
‘Geef me de namen en adressen van die verraders, Sire,’ zei Van Bulckhoven met zijn mond vol bloedworst en hij zocht in zijn broekzakken naar een potlood.
‘Ik ken hun namen en adressen niet, Van Bulckhoven,’ zei Fred, die nu met de kwast van een gordijn speelde. ‘Het waren gewoon mensen, snap je, mensen op straat. Maar het raakte me wel en toen ik terugkwam in het paleis hoorde ik dat Beklagdag dit jaar niet doorgaat.’
‘Ah,’ zei Ter Sluycks, ‘dat wilde ik juist even uitleggen aan Uwe Majesteit...’
‘Dat hoeft niet,’ zei Fred. ‘Freule Eslanda heeft me er al over verteld.’
‘Wat?’ zei Ter Sluycks met een woedende blik op Van Bulckhoven. Hij had zijn vriend op het hart gedrukt dat hij freule Eslanda weg moest houden bij de koning, omdat hij bang was dat ze hem anders misschien van alles zou vertellen. Van Bulckhoven haalde gepikeerd zijn schouders op. Ter Sluycks kon toch moeilijk verwachten dat hij de hele dag geen seconde van de zijde van de koning week. Een mens moest af en toe ook even naar de wc.
‘Freule Eslanda zei dat veel mensen klagen dat de Ickabogtaks te hoog is en dat het gerucht de ronde doet dat er helemaal geen troepen gestationeerd zijn in het noorden!’
‘Klinkklare onzin!’ zei Ter Sluycks, ook al klopte het wel degelijk dat er in het noorden geen troepen gelegerd waren en ook dat er steeds meer geklaagd werd over de Ickabogtaks, wat de reden was waarom hij Beklagdag had laten vervallen. Het laatste wat hij wilde was dat Fred zou horen dat zijn populariteit sterk was verminderd. Dan zou hij het weleens in zijn lege hoofd kunnen halen om de belasting te verlagen of, erger nog, mensen te sturen om een kijkje te nemen in dat denkbeeldige legerkamp in het noorden.
‘Uiteraard is het zo dat de ene compagnie soms wordt afgelost door de andere,’ zei Ter Sluycks, die bedacht dat hij nu werkelijk soldaten in het moeras zou moeten stationeren om te voorkomen dat irritante bemoeials lastige vragen zouden stellen. ‘Misschien zag een of andere niet al te snuggere Zomphoeker een regiment wegrijden en dacht hij toen meteen dat we al onze troepen hadden teruggetrokken... waarom verdriedubbelen we de Ickabogtaks niet, Majesteit?’ zei Ter Sluycks, die bedacht dat dat het verdiende loon zou zijn van al die klagers. ‘Per slot van rekening is het monster afgelopen nacht inderdaad door onze linies gebroken! Dan lopen we nooit meer het risico dat we mensen tekortkomen in de Zomphoek en is iedereen gelukkig’.
‘Ja,’ zei koning Fred een beetje onbehaaglijk. ‘Ja, dat klinkt logisch. Ik bedoel, als het monster in één nacht vier mensen en een hoop kippen kan doden...’
Op dat moment kwam Grijpstuiver de lakei de eetkamer binnen. Hij maakte een diepe buiging en fluisterde tegen Ter Sluycks dat de spion uit Sudderveen zojuist gearriveerd was, met dringend nieuws uit de worstenstad.
‘Majesteit,’ zei Ter Sluycks gladjes, ‘ik ben bang dat ik u moet verlaten. Niets ernstigs, hoor. Een klein probleempje met mijn, eh, paard.’