In de Zomphoek, waar nog steeds een dik pak sneeuw lag, rolde de Ickabog niet langer het rotsblok voor de ingang van de grot als hij op pad ging met zijn manden. In plaats daarvan hielpen Roos, Bert, Marta en Roelof hem nu om de kleine moeraspaddenstoelen te verzamelen die hij zo graag at en tijdens die uitstapjes bikten ze ook bevroren eten los uit de achtergelaten kar en namen dat dan mee naar de grot om zelf op te eten.
Alle vier de vrienden werden elke dag sterker en gezonder. De Ickabog zelf werd ook alsmaar dikker en dikker, maar dat was omdat het moment van zijn Geboording steeds dichterbij kwam. Omdat dat het tijdstip was waarop de Ickabog naar eigen zeggen van plan was de vier mensen op te eten, waren Bert, Marta en Roelof niet echt blij met de gestaag opzwellende buik van de Ickabog. Vooral Bert was ervan overtuigd dat de Ickabog van plan was hen te doden. Hij geloofde nu dat zijn vader helemaal geen ongeluk had gehad in het moeras. De Ickabog bestond en dus was het duidelijk dat de Ickabog majoor Boender had vermoord.
Als ze paddenstoelen gingen zoeken, liepen Roos en de Ickabog vaak een stukje voor de anderen uit en voerden dan hun eigen gesprek.
‘Waar zouden ze het over hebben?’ fluisterde Marta tegen de twee jongens, terwijl ze in de drassige grond zochten naar de kleine witte paddenstoelen die de Ickabog het lekkerst vond.
‘Volgens mij probeert ze met hem bevriend te raken,’ zei Bert.
‘Zodat ie dadelijk ons wel opeet maar haar niet?’ zei Roelof.
‘Je weet niet wat je zegt!’ wees Marta hem streng terecht. ‘In het weeshuis nam Roos het voor iedereen op. Soms ving ze zelfs de klappen op die voor anderen bedoeld waren.’
Roelof was even uit het veld geslagen. Zijn vader had hem geleerd om van iedereen het ergste te verwachten en dat de enige manier om vooruit te komen in het leven was door de grootste, de sterkste en de meest meedogenloze van iedereen te zijn. Het was moeilijk om zulke ingesleten gewoontes te af te leren, maar nu zijn vader dood was en zijn moeder en broers in de gevangenis zaten, wilde Roelof niet dat zijn drie nieuwe vrienden een hekel aan hem zouden krijgen.
‘Sorry hoor,’ mompelde hij en Marta glimlachte tegen hem.
Toevallig had Bert wel gelijk. Roos probeerde inderdaad bevriend te raken met de Ickabog, maar niet alleen ten bate van zichzelf of zelfs van haar drie vrienden. Haar plan was om heel Steenrijk te redden.
Terwijl zij en het monster die ochtend door het moeras liepen en de anderen geleidelijk achteropraakten, zag ze dat er al een paar sneeuwklokjes in geslaagd waren door de smeltende sneeuw heen te dringen. De lente kwam eraan, wat inhield dat de soldaten binnenkort zouden terugkeren naar het moeras. Met een vreemd, bijna misselijk gevoel in haar maag, omdat ze wist hoe belangrijk het was dat ze dit goed aanpakte zei Roos: ‘Ickabog, weet je dat lied dat je iedere avond zingt?’
De Ickabog, die net een oude boomstam optilde om te zien of er misschien paddenstoelen onder groeiden zei: ‘Als ik het niet wist kon ik het ook niet zingen, hè?’
Hij grinnikte hees.
‘Nou, je zingt dat je graag wilt dat je kinderen aardig en wijs en dapper zullen zijn, toch?’
‘Ja,’ beaamde de Ickabog. Hij plukte een kleine, zilvergrijze paddenstoel en liet die aan Roos zien. ‘Deze zijn lekker. Je vindt niet veel zilveren paddenstoelen in het moeras.’
‘Mooi zo,’ zei Roos, terwijl de Ickabog de paddenstoel in zijn mand deed. ‘Maar in het laatste couplet zing je dat je hoopt dat je baby’s mensen zullen doden,’ vervolgde ze.
‘Ja,’ zei de Ickabog opnieuw. Hij reikte omhoog, plukte een stukje van een gele zwam van een dode boom en liet dat aan Roos zien. ‘Deze zijn giftig. Nooit eten, hoor.’
‘Zal ik niet doen,’ zei Roos. Ze haalde diep adem en zei: ‘Maar denk je echt dat een vriendelijke, wijze, dappere Ickabog mensen zou eten?’
De Ickabog wilde net bukken om nog een zilvergrijze paddenstoel te plukken, maar verstijfde even en keek Roos aan.
‘Ik wíl jullie niet opeten,’ zei hij. ‘Ik moet wel, anders gaan mijn kinderen dood.’
‘Je zei dat ze hoop nodig hebben,’ zei Roos. ‘Stel nou dat, als de tijd van hun Geboording aanbreekt, ze zien dat hun moeder – of vader – sorry hoor, maar ik weet niet precies–’
‘Ik ben hun Icker,’ zei de Ickabog. ‘En zij worden mijn Ickepukken.’
‘Nou, zou het dan niet fantastisch zijn als je – je Ickepukken zouden zien dat hun Icker wordt omgeven door mensen die van hem houden en willen dat hij gelukkig is en dat ze allemaal als vrienden kunnen samenleven? Zou ze dat niet meer hoop geven dan wat dan ook?’
De Ickabog ging op een boomstam zitten en zei een hele tijd niets. Bert, Marta en Roelof keken van een afstandje toe. Ze zagen dat er iets belangrijks gebeurde tussen Roos en de Ickabog, maar hoewel ze brandden van nieuwsgierigheid durfden ze toch niet dichterbij te komen.
Uiteindelijk zei de Ickabog: ‘Misschien... misschien is het beter als ik jullie niet opeet, Roos.’
Dat was de eerste keer dat de Ickabog haar bij haar naam had genoemd. Roos legde haar handen in de voorpoten van de Ickabog en de twee keken elkaar even glimlachend aan. Toen zei de Ickabog: ‘Als mijn Geboording komt, moeten jij en je vrienden bij me zijn en dan worden mijn Ickepuk Geboord in de wetenschap dat jullie ook hun vrienden zijn. En dan moeten jullie altijd met mijn Ickepuk hier in het moeras blijven wonen.’
‘Nou, het probleem is,’ zei Roos, die nog steeds de poot van de Ickabog vasthield, ‘dat het eten in de kar opraakt, en ik denk niet dat er hier voldoende paddenstoelen groeien om ons viertjes plus je Ickepukken in leven te houden.’
Roos vond het vreemd om te praten over een tijd waarin de Ickabog er niet meer zou zijn, maar de Ickabog zelf scheen het niet erg te vinden.
‘Wat kunnen we dan doen?’ vroeg hij, met een ongeruste uitdrukking in zijn grote ogen.
‘Ickabog,’ zei Roos voorzichtig, ‘in heel Steenrijk gaan er mensen dood, van de honger of zelfs omdat ze vermoord worden, en dat allemaal omdat een stel slechte mensen iedereen heeft wijsgemaakt dat jij mensen wilde doden.’
‘Ik wilde ook mensen doden, tot ik jullie ontmoette,’ zei de Ickabog.
‘Maar nu ben je veranderd,’ zei Roos. Ze stond op en keek de Ickabog recht aan, met haar handen nog in zijn voorpoten. ‘Nu begrijp je dat mensen – of in elk geval de meeste mensen – niet wreed of slecht zijn. Ze zijn vooral triest en moe, Ickabog. En als ze je kenden – wisten hoe vriendelijk en zachtaardig je bent en dat je alleen maar paddenstoelen eet – dan zouden ze begrijpen hoe dom het is om bang voor je te zijn. Ik weet zeker dat ze dan zouden willen dat jij en je Ickepuk het moeras verlaten en terugkeren naar de groene velden waar je voorouders ooit leefden, waar grotere en lekkerdere paddenstoelen groeien en waar je nakomelingen in vriendschap met ons kunnen samenleven.’
‘Wil je dat ik het moeras verlaat?’ zei de Ickabog. ‘Dat ik me onder de mensen begeef, met hun speren en musketten?’
‘Luister alsjeblieft, Ickabog,’ smeekte Roos. ‘Als je Ickepukken Geboord worden tussen honderden mensen die allemaal van hen houden en hen willen beschermen, zou hun dat dan niet veel meer hoop geven dan enige Ickabog ooit heeft gehad? En als wij viertjes hier blijven in het moeras en verhongeren, wat voor hoop is er dan nog voor je Ickepukken?’
Het monster staarde naar Roos terwijl Bert, Marta en Roelof toekeken en zich afvroegen wat er in vredesnaam gebeurde. Uiteindelijk welde er een reusachtige traan op in de ogen van de Ickabog, als een glazen appel.
‘Ik ben bang om me onder de mensen te begeven. Ik ben bang dat ze mij en m’n Ickepukken zullen vermoorden.’
‘Nee, dat doen ze niet,’ zei Roos. Ze liet de poot van de Ickabog los en legde haar handen aan weerszijden van zijn reusachtige, harige gezicht zodat haar vingers begraven waren in zijn groenbruine vacht. ‘Ik zweer dat we je zullen beschermen, Ickabog. Jouw Geboording wordt inderdaad de belangrijkste uit de geschiedenis. De Ickabogs zullen gered worden... en Steenrijk ook!’