Baron ter Sluycks keek de Boenders na en begaf zich toen haastig naar de Gardezaal, waar hij Rotting aantrof die de rest van de Koninklijke Garde in de gaten hield. De muren van het vertrek waren versierd met zwaarden en een portret van koning Fred, wiens ogen alles wat er in de zaal gebeurde leken te volgen.
‘De mannen worden rusteloos, baron,’ mompelde Rotting. ‘Ze willen naar hun gezin en naar bed.’
‘En dat mogen ze ook, zodra we een babbeltje hebben gemaakt,’ zei Ter Sluycks en hij wendde zich tot de vermoeide soldaten in hun bemodderde uniformen.
‘Heeft iemand nog vragen over wat er in de Zomphoek is gebeurd?’ vroeg de baron aan de manschappen.
De soldaten keken elkaar aan. Sommigen wierpen vlug een blik op Rotting, die nu tegen de muur leunde en een musket poetste. Toen stak kapitein Goedmoet zijn hand op, gevolgd door twee soldaten.
‘Waarom werd het lichaam van Boender zo haastig ingepakt, voor wij het konden zien?’ vroeg kapitein Goedmoet.
‘Er werd een schot afgevuurd en ik wil weten wat er met de kogel is gebeurd,’ zei de tweede soldaat.
‘En als dat monster echt zo gigantisch is, waarom hebben dan maar vier mensen het gezien?’ vroeg de derde en een hoop van zijn kameraden knikten en mompelden instemmend.
‘Allemaal heel goede vragen,’ antwoordde Ter Sluycks gladjes. ‘Ik zal het uitleggen.’
En hij herhaalde het verhaal dat hij ook aan mevrouw Boender had verteld.
Toch waren de soldaten die de vragen hadden gesteld niet tevreden.
‘Ik vind het nog steeds raar dat er kennelijk een reusachtig monster rondstruinde en dat niemand van ons het gezien heeft,’ hield de derde vol.
‘Als Boender zo vreselijk was toegetakeld, waarom was er dan maar zo weinig bloed?’ vroeg de tweede.
‘En wie is Japie Knoop in vredesnaam?’ vroeg kapitein Goedmoet.
‘Hoe weet jij van Japie Knoop?’ flapte Ter Sluycks er onwillekeurig uit.
‘Op weg hiernaartoe, vanuit de stallen, kwam ik toevallig een van de dienstmeisjes tegen, Hetty,’ zei Goedmoet. ‘Het meisje dat u uw wijn bracht, baron. Volgens haar vertelde u de arme vrouw van Boender over een lid van de Koninklijke Garde dat Japie Knoop zou heten. Japie Knoop zou als koerier naar de vrouw van Boender zijn gestuurd, om haar te laten weten dat haar man om het leven was gekomen.
Maar ik ken geen Japie Knoop. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die Japie Knoop heet. Hoe is dat mogelijk, baron? Hoe kan iemand met ons meerijden, met ons in hetzelfde kamp bivakkeren en bevelen van u aannemen, in ons bijzijn, zonder dat iemand hem ooit gezien heeft?’
Ter Sluycks’ eerste gedachte was dat hij maatregelen zou moeten nemen tegen die luistervink van een dienstmeid. Gelukkig kende hij haar naam, dankzij Goedmoet. Toen zei hij met dreigende stem: ‘Wat geeft jou het recht om namens al je kameraden te spreken, Goedmoet? Misschien hebben veel van je makkers wel een beter geheugen dan jij. Misschien weten zij nog maar al te goed wie Japie Knoop was. Beste kleine Japie, die de koning zal herdenken door deze week aan iedere gardist een dikke beurs met goudstukken toe te kennen. Fiere, dappere Japie, wiens offer – want ik ben bang dat het monster niet alleen Boender heeft verscheurd maar ook hem – een forse soldijverhoging betekent voor zijn wapenbroeders. Nobele Japie, wiens beste vrienden ongetwijfeld snel promotie zullen maken.’
Er volgde opnieuw een stilte na de woorden van Ter Sluycks en die stilte had iets kils en drukkends. Iedere soldaat van de Koninklijke Garde begreep nu voor wat voor keuze ze stonden. In gedachten wogen ze de enorme invloed die Ter Sluycks, zo was algemeen bekend, op de koning had en ook het feit dat majoor Rotting nu dreigend de loop van zijn musket streelde, en ze dachten opnieuw aan de plotselinge dood van hun voormalige bevelhebber majoor Boender. Ook de beloofde soldijverhoging en kans op snelle promotie als ze ermee instemden om in de Ickabog en soldaat Japie Knoop te geloven speelden een rol bij hun afwegingen.
Goedmoet sprong zo abrupt overeind dat zijn stoel kletterend omviel.
‘Japie Knoop heeft nooit bestaan en de Ickabog al helemaal niet en ik weiger om mee te gaan in een leugen!’
De twee andere mannen die vragen hadden gesteld stonden ook op, maar de overige leden van de Koninklijke Garde bleven zitten, zwijgend en waakzaam.
‘Goed dan,’ zei Ter Sluycks. ‘Jullie drieën staan onder arrest, wegens de verfoeilijke misdaad van hoogverraad. Zoals jullie kameraden zich ongetwijfeld zullen herinneren, namen jullie de benen toen de Ickabog verscheen. Jullie verzaakten je plicht om de koning te beschermen en dachten alleen maar aan jullie eigen laffe hachje. De straf voor die misdaad is dood door het vuurpeloton.’
Hij koos acht soldaten om de drie af te voeren en hoewel de drie eerlijke gardisten zich met man en macht verzetten, waren ze met te weinig. Al snel werden ze overmand en de zaal uitgesleept.
‘Goed zo,’ zei Ter Sluycks tegen de weinige overgebleven soldaten. ‘Heel goed. Iedereen krijgt soldijverhoging en ook als het om promotie gaat, zal ik jullie niet vergeten. Denk eraan dat jullie je familieleden goed op de hoogte brengen van wat zich precies in de Zomphoek heeft afgespeeld. Het zou weleens slecht kunnen aflopen met jullie ouders, vrouwen of kinderen als ze openlijk zouden twijfelen aan het bestaan van de Ickabog of van Japie Knoop. Jullie hebben toestemming om naar huis te gaan.’