Nooit zouden Roos en Marta de smaak van die pasteitjes uit Sudderveen vergeten, na al die lange jaren van koolsoep bij ma Snauw. Marta barstte zelfs in tranen uit na de eerste hap en zei dat ze nooit had geweten dat eten zo lekker kon zijn. Terwijl ze aten, vergat iedereen de Ickabog even en toen ze de pasteitjes op hadden, voelden ze zich een stuk moediger en stonden ze op om de grot te verkennen in het licht van het vuur.
‘Kijk,’ zei Roos, die grottekeningen had gevonden
Wel honderd harige Ickabogs werden achternagezeten door mannetjes met speren.
‘Moet je deze zien!’ zei Roelof en hij wees op een tekening bij de ingang van de grot.
In het flakkerende licht bestudeerde het viertal een afbeelding van een eenzame Ickabog, die tegenover een mannetje stond met een bepluimde helm en een zwaard in zijn hand.
‘Dat lijkt de koning wel,’ zei Roos, terwijl ze op het mannetje wees. ‘Jullie denken toch niet dat hij de Ickabog écht heeft gezien?’
Daar konden de anderen natuurlijk geen antwoord op geven, maar ik wel. Ik zal jullie nu precies vertellen hoe het werkelijk is gegaan en ik hoop dat jullie niet boos zullen zijn dat ik dat niet eerder heb gedaan.
Fred had inderdaad, in de dichte mist, een glimp opgevangen van de Ickabog op die fatale nacht toen majoor Boender werd doodgeschoten. Ik kan jullie nu ook zeggen dat de oude herder die dacht dat de Ickabog zijn hond had opgegeten de volgende ochtend een hoop gejank en gekrabbel hoorde bij de deur en besefte dat zijn trouwe Stip toch thuis was gekomen, omdat baron ter Sluycks het dier natuurlijk had bevrijd uit de braamstruiken waarin het verstrikt had gezeten.
Voor jullie te hardvochtig oordelen over de oude herder omdat hij niet aan de koning liet weten dat Stip bij nader inzien toch niet was verslonden door de Ickabog, wil ik er even op wijzen dat de man doodmoe was na zijn lange reis naar Soesdijk. Bovendien had het de koning toch niets kunnen schelen. Zodra Fred het monster eenmaal gezien had in de mist, had niets of niemand hem er nog van kunnen overtuigen dat het niet bestond.
‘Ik vraag me af waarom de Ickabog de koning niet heeft opgegeten?’ zei Marta.
‘Zou hij hem werkelijk van zich afgeslagen hebben, zoals altijd verteld wordt?’ vroeg Roelof twijfelachtig.
‘Het is anders wel vreemd dat er helemaal geen botten liggen,’ zei Roos, terwijl ze haar blik door de grot liet gaan. ‘Als de Ickabog echt mensen eet, bedoel ik.’
‘Dan eet hij de botten vast ook op,’ zei Bert met trillende stem.
Roos besefte plotseling dat ze er natuurlijk allemaal naast hadden gezeten toen ze dachten dat majoor Boender was omgekomen bij een ongeluk in het moeras. Het was nu duidelijk dat de Ickabog hem inderdaad had gedood. Ze had net Berts hand gepakt, om hem te laten weten dat ze snapte hoe vreselijk het voor hem moest zijn om opgesloten te zitten in het hol van de moordenaar van zijn vader, toen ze buiten zware voetstappen hoorden en wisten dat het monster was teruggekeerd. Ze holden alle vier gauw terug naar de zachte berg schapenwol en gingen zitten, alsof ze zich nooit verroerd hadden.
Met een luid gerommel duwde de Ickabog het rotsblok voor de ingang weg en er drong een ijzige kou naar binnen. Buiten woedde nog steeds een sneeuwstorm en de Ickabog had een heleboel sneeuw in zijn vacht. Een van zijn manden was gevuld met paddenstoelen en met brandhout en in de andere zaten bevroren gebakjes uit Soesdijk.
Terwijl de kinderen toekeken stookte de Ickabog het vuur op, legde de keihard bevroren gebakjes op een platte steen naast het vuur zodat ze langzaam konden ontdooien en begon toen zelf de paddenstoelen op te eten. Dat deed hij op een heel speciale manier: hij prikte een paar paddenstoelen tegelijk aan de lange klauw aan zijn voorpoten, trok die er dan voorzichtig een voor een af met zijn mond en at ze langzaam en kennelijk genietend op.
Na een tijdje scheen het monster te beseffen dat de vier naar hem keken.
‘Brul,’ zei hij opnieuw en negeerde het viertal verder tot alle paddenstoelen op waren. Toen pakte hij voorzichtig de inmiddels ontdooide gebakjes van de warme steen en bood die in zijn enorme, harige poten aan de vier vrienden aan.
‘Hij wil ons vetmesten!’ fluisterde Marta benauwd, maar toch griste ze een Lariekoek uit zijn poot en kneep een tel later vol extase haar ogen dicht.
Nadat de Ickabog en de mensen gegeten hadden, zette de Ickabog zijn manden netjes in de hoek, rakelde het vuur op en liep naar de ingang van de grot. Buiten sneeuwde het nog steeds en de zon begon onder te gaan. Met een vreemd geluid dat je zou herkennen als je weleens hebt gehoord hoe iemand lucht in een doedelzak pompt voor hij erop gaat spelen, haalde de Ickabog diep adem en begon toen te zingen, in een taal die de anderen niet konden verstaan. Het lied weergalmde over het moeras terwijl het langzaam donker werd en de vier luisterden een tijdje, maar algauw werden hun oogleden zwaar. Een voor een lieten ze zich weer neerzakken in het nest van schapenwol en vielen ze in slaap.