Baron ter Sluycks zag een opstootje bij de paleismuren en probeerde te zien wat er aan de hand was. Toen hij een vrouw op de grond zag liggen en kreten van schrik en medelijden hoorde, besefte hij plotseling dat hij een los eindje over het hoofd had gezien waarover hij best weleens zou kunnen struikelen: de weduwe! Terwijl hij langs de omstanders reed die mevrouw Boender probeerden bij te brengen, realiseerde Ter Sluycks zich dat hij het warme bad waar hij zo naar verlangd had nog even zou moeten uitstellen en begon zijn doortrapte geest weer op topsnelheid te werken.
Zodra het gezelschap veilig op de binnenplaats was en er bediendes kwamen aangesneld om de koning van zijn paard te helpen, nam Ter Sluycks majoor Rotting even apart.
‘De weduwe, Boenders weduwe!’ gromde hij. ‘Waarom heb je niet iemand vooruitgestuurd om haar te laten weten dat haar man dood is?’
‘Dat is nooit bij me opgekomen, baron,’ zei Rotting waarheidsgetrouw. Hij had het tijdens de terugreis veel te druk gehad met nadenken over het met juwelen bezette zwaard: hoe hij dat het beste kon verkopen en of het niet verstandig zou zijn om het eerst in stukken te breken, zodat niemand het zou herkennen.
‘Verduiveld, Rotting, moet ik nou echt overal zelf aan denken?’ brieste Ter Sluycks. ‘Vooruit, haal het lichaam van Boender uit die smerige mantels, bedek het met een Steenrijkse vlag en baar hem op in de Blauwe Salon. Zet schildwachten voor de deur en laat mevrouw Boender dan bij me komen in de Troonzaal. Geef bovendien je soldaten opdracht dat ze nog niet naar huis mogen gaan of met familieleden mogen praten tot ik ze heb toegesproken. Het is van het grootste belang dat we allemaal hetzelfde verhaal vertellen. Vooruit, idioot, schiet een beetje op – Boenders weduwe zou alles kunnen ruïneren!’
Ter Sluycks wrong zich langs soldaten en stalknechten naar Van Bulckhoven, die net van zijn paard werd getild.
‘Zorg ervoor dat de koning niet in de Troonzaal of de Blauwe Salon komt,’ fluisterde Ter Sluycks in het oor van zijn vriend. ‘Probeer ervoor te zorgen dat hij naar bed gaat!’
Van Bulckhoven knikte en Ter Sluycks haastte zich door de schemerig verlichte gangen van het paleis. Terwijl hij liep trok hij zijn stoffige ruiterjas uit en riep dat de bedienden schone kleren voor hem moesten halen.
Zodra hij in de verlaten Troonzaal was, trok Ter Sluycks een schoon jasje aan en gaf een dienstmeid opdracht één enkele lamp aan te steken en hem een glas wijn te brengen. Hij ging zitten en wachtte. Na een hele tijd werd er op de deur geklopt.
‘Binnen!’ riep Ter Sluycks en majoor Rotting verscheen in de deuropening, vergezeld door een doodsbleke mevrouw Boender en de kleine Bert.
‘M’n beste mevrouw Boender... m’n beste, allerbeste mevrouw Boender,’ zei Ter Sluycks, die vlug naar haar toe liep en haar hand pakte. ‘De koning heeft me gevraagd u te zeggen hoe verschrikkelijk hij het vindt. En laat ik u zelf ook mijn deelneming betuigen. Wat een tragedie... wat een vreselijke tragedie.’
‘W-waarom heeft niemand ons bericht gestuurd?’ snikte mevrouw Boender. ‘W-waarom moesten we het te weten komen door zijn arme – zijn arme lichaam te zien?’
Ze wankelde even en Rotting haalde haastig een kleine, vergulde stoel voor haar. Op dat moment arriveerde Hetty het dienstmeisje met de wijn voor Ter Sluycks en terwijl ze die inschonk zei de baron: ‘Maar m’n beste mevrouw Boender, we hebben wel degelijk bericht gestuurd. Een koerier – nietwaar, Rotting?’
‘Inderdaad,’ zei Rotting. ‘Een jonge rekruut genaamd...’
Maar toen zweeg majoor Rotting. Hij was iemand met maar heel weinig verbeelding.
‘Japie,’ zei Ter Sluycks, die er de eerste de beste naam uitflapte die hem te binnen schoot. ‘Kleine Japie... Knoop,’ voegde hij eraan toe, omdat het flakkerende licht van de lamp op dat moment op Rottings gouden knopen scheen. ‘Ja, kleine Japie Knoop bood zich aan als vrijwilliger en vertrok in volle galop. Wat kan er met hem gebeurd zijn? Rotting,’ zei Ter Sluycks, ‘stuur meteen mensen op pad, om te kijken of er enig spoor van Japie Knoop gevonden kan worden.’
‘Ik zal ervoor zorgen, baron,’ zei Rotting en na een diepe buiging vertrok hij.
‘Hoe... hoe is mijn man om het leven gekomen?’ fluisterde mevrouw Boender.
‘Tja, mevrouw,’ zei Ter Sluycks, die zijn woorden met zorg koos omdat hij wist dat het verhaal dat hij nu vertelde de officiële versie zou worden en dat hij er dus nooit meer van zou kunnen afwijken, ‘zoals u misschien gehoord hebt, gingen we naar de Zomphoek omdat ons ter ore was gekomen dat de Ickabog een hond verslonden zou hebben. Tot mijn spijt moet ik u meedelen dat ons hele gezelschap kort na aankomst werd aangevallen door het monster.
Het wierp zich eerst op de koning, maar die verweerde zich moedig en boorde zijn zwaard in de hals van het monster. Voor de Ickabog met zijn taaie huid was dat echter niet veel meer dan een wespensteek. Ziedend van woede zocht het dier een nieuw slachtoffer en hoewel majoor Boender met leeuwenmoed vocht om de koning te beschermen, kostte hem dat tragisch genoeg het leven.
Gelukkig kwam baron van Bulckhoven op het lumineuze idee om zijn donderbus af te vuren, waar de Ickabog zo van schrok dat hij de benen nam. Nadat we de arme Boender naar ons kamp hadden gedragen, vroegen we om een vrijwilliger om zijn familie op de hoogte te brengen van zijn jammerlijke einde. Dappere kleine Japie Knoop was onmiddellijk bereid en sprong op zijn paard en tot we zojuist in Soesdijk arriveerden, was ik ervan overtuigd dat hij veilig en wel was aangekomen en u over de vreselijke gebeurtenissen had verteld.’
‘Mag ik – mag ik mijn man zien?’ snikte mevrouw Boender.
‘Ja, natuurlijk, natuurlijk,’ zei Ter Sluycks. ‘Hij ligt in de Blauwe Salon.’
Hij ging mevrouw Boender en Bert, die zich nog steeds aan de hand van zijn moeder vastklampte, voor naar de deuren van de salon. Daar bleef hij even staan.
‘Tot mijn spijt kunnen we de vlag waarmee hij is toegedekt niet verwijderen,’ zei hij. ‘De aanblik van zijn verwondingen zou te schokkend zijn ... al die tand- en klauwafdrukken, snapt u...’
Mevrouw Boender wankelde opnieuw en Bert greep haar beet, zodat ze niet zou vallen. Op dat moment kwam baron Van Bulckhoven aanlopen met een schaal pasteitjes.
‘De koning ligt in bed,’ zei hij met volle mond tegen Ter Sluycks. ‘O, hallo,’ voegde hij eraan toe met een blik op mevrouw Boender. Ze was een van de weinige bediendes die hij kende van naam, omdat ze de hofbanketbakster was. ‘Jammer van de majoor,’ zei hij, mevrouw Boender en Bert besproeiend met deegkruimels. ‘Best een geschikte kerel.’
Hij liep verder en Ter Sluycks deed de deur van de Blauwe Salon open en liet mevrouw Boender en Bert binnen. Daar lag het lichaam van majoor Boender, onder de Steenrijkse vlag.
‘Mag ik hem zelfs niet één laatste kus geven?’ snikte mevrouw Boender.
‘Veel beter van niet,’ zei Ter Sluycks. ‘Z’n halve gezicht is weggevreten.’
‘Zijn hand, moeder,’ zei Bert, die voor het eerst zijn mond opendeed. ‘Zijn hand is vast ongehavend.’
En voor Ter Sluycks het ventje kon tegenhouden, tastte Bert onder de vlag en pakte zijn vaders hand, die inderdaad volkomen ongeschonden was.
Mevrouw Boender knielde en kuste de hand keer op keer, tot hij zo glansde van de tranen dat hij van porselein leek. Toen hielp Bert zijn moeder overeind en samen verlieten ze zwijgend de Blauwe Salon.