‘Ik hoop voor jou dat dit belangrijk is,’ snauwde Ter Sluycks vijf minuten later, toen hij de Blauwe Salon binnenkwam waar de spion op hem wachtte.
‘Ba-baron,’ zei de man buiten adem, ‘ze zeggen – dat het monster – hinkelt.’
‘Wat zeggen ze?’
‘Hinkelt, baron – hinkelt!’ hijgde de man. ‘Ze hebben gezien dat – alle pootafdrukken – gemaakt zijn door dezelfde – linker – poot!’
Ter Sluycks was met stomheid geslagen. Het was nooit bij hem opgekomen dat gewone mensen weleens slim genoeg zouden kunnen zijn om zoiets te zien. Maar de baron zelf, die nog nooit voor een levend wezen had hoeven zorgen, niet eens voor zijn eigen paard, had er zelf ook niet bij stilgestaan dat een wezen met vier poten misschien niet allemaal precies dezelfde afdrukken zou achterlaten.
‘Moet ik nou echt overal zelf aan denken?’ bulderde Ter Sluycks. Hij stormde de salon uit en ging haastig naar de Gardezaal, waar majoor Rotting wijn dronk en kaartte met een stel vrienden. De majoor sprong overeind toen Ter Sluycks binnenkwam en de baron gebaarde dat hij mee moest komen naar buiten.
‘Ik wil dat je het Ickabog Afweerkorps onmiddellijk mobiliseert, Rotting,’ zei Ter Sluycks zachtjes tegen de majoor. ‘En dan wil ik dat jullie naar het noorden rijden en onderweg zo veel mogelijk herrie maken. Iedereen, van Soesdijk tot in Fustenburg, moet jullie zien passeren. En zodra jullie in het noorden zijn, vormen jullie een linie en bewaken jullie de rand van het moeras.’
‘Maar –’ begon majoor Rotting, die gewend was geraakt aan het luxeleventje in het paleis, met af en toe alleen een kleine parade in groot tenue door de straten van Soesdijk.
‘Ietsje minder gemaar en ietsje meer actie, graag!’ schreeuwde Ter Sluycks. ‘Het gerucht gaat dat er helemaal geen troepen gelegerd zijn in het noorden! Vooruit, op pad, en zorg ervoor dat jullie zo veel mogelijk mensen wakker maken tijdens jullie vertrek – maar laat twee man hier, Rotting. Twee is voldoende. Ik heb een klusje voor ze.’
Een knorrige Rotting ging haastig zijn troepen verzamelen en Ter Sluycks begaf zich in zijn eentje naar de kerkers.
Het eerste wat hij hoorde toen hij de deur opendeed was meneer Rondhout, die nog steeds het volkslied zong.
‘Stilte!’ brulde Ter Sluycks. Hij trok zijn zwaard en gebaarde dat de cipier hem de cel van meneer Rondhout moest binnenlaten.
De timmerman zag er heel anders uit dan de laatste keer dat baron ter Sluycks hem gezien had. Sinds hij te horen had gekregen dat hij niet vrijgelaten zou worden en Roos nooit zou terugzien, had hij een verwilderde blik in zijn ogen gekregen en uiteraard had hij zich ook al wekenlang niet kunnen scheren en was zijn haar behoorlijk lang geworden.
‘Stilte, zei ik!’ gromde Ter Sluycks tegen de timmerman, die bijna dwangmatig het volkslied neuriede. ‘Ik wil drie extra poten. Snap je dat? Nog één linkerpoot en twee rechter. Begrijp je wat ik zeg, timmerman?’
Meneer Rondhout hield op met neuriën.
‘Als ik dat doe, laat u me dan vrij zodat ik mijn dochter kan zien?’ vroeg hij met schorre stem.
Ter Sluycks glimlachte. Het was duidelijk dat Rondhout langzaam gek begon te worden, omdat alleen een krankzinnige zou geloven dat hij zou worden vrijgelaten nadat hij nog drie Ickabogpoten had gemaakt.
‘Ja natuurlijk,’ zei hij. ‘Ik zal ervoor zorgen dat je morgenvroeg het hout krijgt. Doe je best, timmerman. Hoe eerder je klaar bent, hoe eerder ik je vrijlaat en je je dochter weer mag zien.’
Toen Ter Sluycks de trap vanuit de kerkers op kwam stonden er twee soldaten op hem te wachten, zoals hij gevraagd had. Ter Sluycks nam de mannen mee naar zijn privévertrekken, controleerde of Grijpstuiver niet in de buurt rondhing, deed de deur op slot en wendde zich tot de soldaten.
‘Jullie krijgen vijftig dukaten de man als jullie deze klus met succes klaren,’ zei hij en de soldaten keken opgewonden.
‘Ik wil dat jullie freule Eslanda dag en nacht volgen. Begrijpen jullie? Maar ze mag niet weten dat ze gevolgd wordt. Jullie wachten een moment af waarop ze helemaal alleen is, zodat jullie haar kunnen ontvoeren zonder dat er een haan naar kraait. Als ze ontsnapt, of als jullie gezien worden, ontken ik gewoon dat ik ooit zo’n opdracht heb gegeven en wacht jullie het schavot.’
‘Wat moeten we met haar doen als we haar eenmaal ontvoerd hebben?’ vroeg een van de soldaten, die niet langer opgewonden leek maar alleen nog maar doodsbang.
‘Hmm,’ zei Ter Sluycks en hij staarde uit het raam terwijl hij overwoog wat hij het beste met freule Eslanda kon doen. ‘Tja, een hofdame is iets anders dan een slager. De Ickabog kan moeilijk het paleis binnendringen en haar opeten... Nee,’ zei Ter Sluycks en langzaam verscheen er een glimlach op zijn sluwe gelaat, ‘het is misschien beter als jullie de freule naar mijn buitenhuis brengen. Laat het me weten als jullie daar zijn en dan kom ik ook.’