Achter het paleis bevond zich een binnenplaats waar pauwen rondstruinden, fonteinen klaterden en standbeelden van vroegere vorsten en vorstinnen de wacht hielden. Zolang ze de pauwen geen veren uittrokken en niet in de fonteinen sprongen of op de standbeelden klommen, mochten de kinderen van het paleispersoneel na schooltijd op de binnenplaats spelen. Soms kwam freule Eslanda, die van kinderen hield, naar buiten en vlocht dan kransen van madeliefjes met ze, maar het opwindendste moment was altijd als koning Fred op het balkon verscheen en naar hen wuifde en alle kinderen knipten, bogen en juichten, precies zoals hun ouders hun dat geleerd hadden.
De enige keer dat de kinderen stil werden, ophielden met hinkelen en niet langer deden alsof ze vochten tegen de Ickabog was als baron ter Sluycks en baron van Bulckhoven de binnenplaats overstaken. De twee baronnen hielden helemaal niet van kinderen. Die kleine etters maakten zo laat op de middag veel te veel lawaai, precies op het tijdstip waarop Ter Sluycks en Van Bulckhoven het liefst een dutje deden na de jacht en voorafgaand aan het diner.
Op een dag, kort na de zevende verjaardag van Bert en Roos, toen iedereen zoals gewoonlijk lekker speelde tussen de fonteinen en de pauwen, zei de dochter van de nieuwe hoofdnaaister die een prachtige jurk van roze brokaat droeg: ‘Hè, ik hoop echt dat de koning vandaag naar ons zwaait!’
‘Nou, ik niet,’ flapte Roos eruit, zonder te beseffen hoe hard ze dat gezegd had.
De kinderen snakten allemaal geschokt naar adem en staarden haar aan. Roos kreeg het koud en warm tegelijk toen ze hun woedende blikken zag.
‘Dat had je niet moeten zeggen,’ fluisterde Bert. Hij stond pal naast Roos en dus staarden de andere kinderen hem ook aan.
‘Kan me niet schelen,’ zei Roos, die rood werd. Ze had het gezegd en dus kon ze net zo goed doorgaan. ‘Als hij mijn moeder niet zo had afgebeuld, zou ze nu nog leven.’
Roos had het gevoel alsof ze dat al heel lang hardop had willen zeggen.
De kinderen om hen heen snakten opnieuw naar adem en de dochter van een kamermeisje slaakte zelfs een gilletje van angst.
‘Hij is anders wel de beste koning die we ooit gehad hebben,’ zei Bert, die zijn moeder dat al o zo vaak had horen verkondigen.
‘Hoe kom je daarbij?’ zei Roos luid. ‘Hij is zelfzuchtig, ijdel en wreed!’
‘Roos!’ fluisterde Bert vol ontzetting. ‘Doe niet zo – doe niet zo achterlijk!’
Het woordje ‘achterlijk’ was de laatste druppel. ‘Achterlijk’, terwijl de dochter van de nieuwe hoofdnaaister neerbuigend grijnsde en stiekem tegen haar vriendinnen fluisterde terwijl ze naar de overall van Roos wees? ‘Achterlijk’, terwijl haar vader iedere avond de tranen van zijn wangen veegde als hij dacht dat Roos niet keek? ‘Achterlijk’, terwijl ze nu voor een koude witte grafsteen moest gaan staan als ze met haar moeder wilde praten?
Roos haalde uit en gaf Bert een oplawaai.
Het oudste broertje Rotting, Roelof, die nu in de oude kamer van Roos sliep, schreeuwde: ‘Laat dat niet over je kant gaan, Bolle!’ en hij ging de andere jongens voor in het scanderen van: ‘Knokken! Knokken! Knokken!’
Een doodsbenauwde Bert gaf een halfslachtig duwtje tegen de schouder van Roos en die had opeens het gevoel dat ze Bert eigenlijk alleen nog maar wilde aanvliegen en alles werd een kluwen van stof en ellebogen tot de kinderen uit elkaar werden getrokken door majoor Boender, de vader van Bert, die het paleis uit was komen rennen toen hij het rumoer hoorde, om te kijken wat er aan de hand was.
‘Ongemanierde vlerken,’ mompelde baron ter Sluycks terwijl hij de majoor en de twee snikkende en tegenstribbelende kinderen passeerde.
Maar terwijl hij verderliep, verscheen er een brede, zelfvoldane grijns op zijn gezicht. Baron ter Sluycks was iemand die maar al te goed wist hoe hij een situatie kon uitbuiten en hij dacht dat hij misschien een manier had gevonden om de kinderen – of in ieder geval een aantal – van de binnenplaats te laten verbannen.