Hoofdstuk 4

Het stille huis

Mevrouw Rondhout werd begraven op het kerkhof in de Stad-in-de-Stad, waar al generaties van koninklijke bediendes ter aarde waren besteld. Roos en haar vader staarden heel lang hand in hand naar het graf en Bert keek vaak achterom naar Roos terwijl zijn snikkende moeder en grimmig kijkende vader langzaam met hem terugliepen naar huis. Bert wilde iets zeggen tegen zijn allerbeste kameraad, maar wat er was gebeurd was gewoon te verpletterend en verschrikkelijk voor woorden. Bert durfde zich nauwelijks voor te stellen hoe hij zich zou voelen als hij zijn moeder voorgoed had zien verdwijnen in de kille, harde aarde.

Toen al hun vrienden weg waren, haalde meneer Rondhout de paarse krans die de koning had gestuurd weg bij de grafsteen en legde in plaats daarvan het bosje sneeuwklokjes neer dat Roos die ochtend had geplukt. Vader en dochter Rondhout liepen langzaam terug naar een huis waarvan ze wisten dat het nooit meer hetzelfde zou zijn.

Een week na de begrafenis verliet de koning het paleis met de Koninklijke Garde om op jacht te gaan. Zoals gewoonlijk kwam iedereen die langs de route woonde haastig naar buiten om te knippen, te buigen en te juichen. Terwijl de koning terugwuifde en -boog, zag hij dat er in de voortuin van één huisje niemand stond. Voor de ramen en de deur hingen zwarte doeken.

‘Wie woont daar?’ vroeg hij aan majoor Boender.

‘Dat – dat is het huis van de familie Rondhout, Majesteit,’ zei de majoor.

‘Rondhout, Rondhout,’ zei de koning met een frons. ‘Die naam komt me bekend voor. Kan dat?’

‘Eh... ja, Sire,’ zei majoor Boender. ‘Meneer Rondhout is Uwe Majesteits timmerman en mevrouw Rondhout is – was – Uwe Majesteits hoofdnaaister.’

‘O ja,’ zei koning Fred haastig. ‘Ja... ja, nu weet ik het weer.’

Hij spoorde zijn sneeuwwitte strijdros aan tot een draf, reed vlug langs de met zwart afgedekte ramen van de Rondhoutjes en probeerde alleen maar te denken aan de jachtpartij die in het verschiet lag.

Maar iedere keer dat de koning daarna het paleis verliet, werd zijn blik onwillekeurig getrokken door de lege tuin en met zwart behangen deur van het huisje van de familie Rondhout en iedere keer dat hij dat huis zag, drong het beeld van de dode naaister met die amethisten knoop in haar hand zich weer aan hem op. Uiteindelijk kon hij er niet langer tegen en ontbood hij de Opperste Raadsheer.

‘Visbeen,’ zei hij, zonder zijn raadsheer aan te kijken, ‘op weg naar het park kom je langs een huisje. Best een leuk huisje, met een vrij grote tuin.’

‘Het huisje van de familie Rondhout, Majesteit?’

‘O, wonen die daar?’ zei koning Fred luchtig. ‘Nou, ik bedacht laatst dat het eigenlijk best een groot huis is voor zo’n klein gezin. Ze zijn maar met zijn tweetjes, heb ik gehoord. Klopt dat?’

‘Jazeker, Majesteit. Ze zijn maar met zijn tweetjes omdat de moeder–’

‘Nou, Visbeen,’ zei koning Fred luid, ‘ik vond het eerlijk gezegd een beetje overdreven dat die twee in zo’n mooi, ruim huis wonen terwijl er ook gezinnen zijn van vijf of zes personen die waarschijnlijk dolblij zouden zijn met wat meer ruimte.’

‘Dus u wilt dat ik de familie Rondhout uit hun huis zet, Majesteit?’

‘Ja, daar komt het in feite op neer,’ zei koning Fred, die opeens heel erg geïnteresseerd leek in het puntje van zijn satijnen schoen.

‘Goed, Majesteit,’ zei de Opperste Raadsheer met een diepe buiging. ‘Ik zal vragen of ze willen ruilen met de familie Rotting. Die zullen vast blij zijn met wat meer ruimte en dan gaan de Rondhoutjes naar het huis van de Rottings.’

‘En waar bevindt zich dat precies?’ vroeg de koning nerveus, want het allerlaatste dat hij wilde was dat die zwarte draperieën nog dichter naar de paleispoort zouden oprukken.

‘Helemaal aan de rand van de Stad-in-de-Stad,’ zei de Opperste Raadsheer. ‘Op een steenworp afstand van de begraafplaats, om heel ee–’

‘Dat lijkt me heel geschikt,’ viel Fred hem in de rede en de koning sprong vlug overeind. ‘Ik hoef verder geen details te weten. Jij regelt het wel, hè Visbeen, beste kerel?’

En dus kregen Roos en haar vader opdracht om van huis te ruilen met het gezin van kapitein Rotting, die net als Berts vader lid was van de Koninklijke Garde. De eerstvolgende keer dat koning Fred ging jagen, waren alle zwarte doeken verdwenen en kwamen de kinderen van het gezin Rotting – vier potige broers die Bert Boender voor het eerst ‘Bolle’ hadden genoemd – haastig naar buiten en sprongen juichend en met de Steenrijkse vlag zwaaiend op en neer in de voortuin. Koning Fred glunderde en zwaaide terug. Er gingen weken voorbij en koning Fred dacht niet langer aan de Rondhoutjes en was weer gelukkig.

Teken themas

Deze teken themas horen bij dit hoofdstuk

Bert Boender

Roos Rondhout

Visbeen de Opperste Raadsheer

Het paarse kostuum van Koning Fred

Het huis met de zwarte draperieën voor deuren en ramen

De werkplaats van de timmerman

De oude jurken van Roos

Doe mee aan de teken wedstrijd!

Alle hoofdstukken

Lees elk hoofdstuk van De Ickabog dat tot nu toe is gepubliceerd.