Toen Ter Sluycks hoorde dat een postkoets het centrum van Soesdijk had weten te bereiken, greep hij een zware houten stoel en smeet die naar het hoofd van majoor Rotting. De majoor was veel sterker dan Ter Sluycks en weerde de stoel moeiteloos af, maar zijn hand ging naar het gevest van zijn zwaard en even staarden de twee mannen elkaar met ontblote tanden aan in de schemerige Gardezaal, terwijl baron van Bulckhoven en de spionnen met open mond toekeken.
‘Stuur vanavond nog een groep Zwartpoters naar de buitenwijken van Soesdijk,’ gromde Ter Sluycks tegen Rotting. ‘Doe alsof het monster heeft toegeslagen – we moeten die mensen de stuipen op het lijf jagen! Ze moeten inzien dat de Ickabogtaks noodzakelijk is en dat de problemen die hun familieleden ondervinden te wijten zijn aan de Ickabog, niet aan mij of aan de koning. Vooruit, schiet op en probeer de schade die je hebt aangericht weer goed te maken!’
De furieuze majoor vertrok, denkend aan alle manieren waarop hij Ter Sluycks graag een toontje lager zou laten zingen als hij tien minuten met hem alleen kon zijn.
‘En jullie komen me morgen vertellen of majoor Rotting zijn werk wel goed heeft gedaan,’ zei Ter Sluycks tegen zijn spionnen. ‘Als er dan in de stad nog steeds wordt gefluisterd over hongersnood en berooide familieleden – nou, dan zullen we eens kijken hoe het majoor Rotting zelf bevalt in de kerkers.’
En dus wachtte een groepje Zwartpoters tot de hele hoofdstad sliep en ging toen op pad om Soesdijk wijs te maken dat de Ickabog ook daar had toegeslagen. Ze kozen een huisje aan de buitenrand van de stad, dat een eindje van de andere bebouwing af stond. De mannen, die nu volleerde insluipers waren, drongen het huis binnen en tot mijn spijt moet ik zeggen dat ze het oude dametje dat daar woonde vermoordden, ook al had ze – en dat is misschien aardig om te weten – diverse fraai geïllustreerde boeken geschreven over de vissen in de rivier de Fluim. Zodra haar lichaam was afgevoerd, om ergens op een afgelegen plek begraven te worden, drukte een groepje mannen vier van meneer Rondhouts beste houten poten in de grond rond het huisje van de vissenexpert, sloegen haar meubeltjes en haar aquariums kort en klein en lieten de vissen spartelend achter op de grond, om daar naar lucht happend dood te gaan.
De volgende ochtend rapporteerden de spionnen van Ter Sluycks dat het plan succes leek te hebben gehad. Soesdijk, dat zo lang gemeden was door de angstaanjagende Ickabog, was nu ook het doelwit geworden. Omdat de Zwartpoters experts waren geworden in het maken van natuurlijk uitziende sporen, het forceren van deuren zodat het leek alsof een reusachtig monster ze versplinterd had en in het gebruik van scherpe metalen gereedschappen om zogenaamd tandafdrukken achter te laten in het hout, tuinden alle inwoners van Soesdijk die het huisje van de arme oude dame kwamen bekijken er met open ogen in.
De jonge Bert Boender bleef ook nadat zijn moeder naar huis was gegaan om het eten op te zetten nog op de plaats van het incident. Hij prentte elk detail van de voetsporen en tandafdrukken van het monster in zijn geheugen, zodat hij des te beter zou weten wat hij kon verwachten als hij uiteindelijk oog in oog zou staan met het boosaardige wezen dat zijn vader had gedood. Bert had namelijk zijn voornemen om zijn vader te wreken nog lang niet opgegeven.
Toen Bert zeker wist dat de pootafdrukken van het monster tot in het kleinste detail in zijn geheugen gegrift stonden, keerde hij kokend van woede terug naar huis, sloot zichzelf op in zijn slaapkamer en pakte zijn vaders Medaille voor Doldrieste Dapperheid in de Strijd Tegen de Euvele Ickabog en de kleine penning die de koning hem had gegeven na zijn vechtpartij met Roos Rondhout. Bert kreeg tegenwoordig een triest gevoel bij het zien van de kleinere medaille. Sinds Roos naar Pluritanië was vertrokken had hij nooit meer zo’n goede kameraad gehad, maar gelukkig waren zij en haar vader nu in ieder geval veilig voor de kwaadaardige Ickabog.
Er sprongen tranen van woede in Berts ogen. Hij had zich zo graag willen aansluiten bij het Ickabog Afweerkorps! Hij wíst gewoon dat hij een goede soldaat zou zijn geweest. Het zou hem niet eens iets kunnen schelen als hij sneuvelde in de strijd! Natuurlijk zou zijn moeder wel vreselijk van streek zijn als niet alleen haar man maar ook haar zoon verscheurd werd door de Ickabog, maar aan de andere kant zou Bert dan een held zijn, net als zijn vader!
Verzonken in dromen vol wraak en glorie wilde Bert de twee medailles terugzetten op de schoorsteenmantel, maar de kleinste van de twee glipte uit zijn hand en rolde onder het bed. Bert ging op zijn buik liggen en tastte ernaar, maar kon er niet bij. Hij wrong zich nog verder onder het bed en wist de medaille uiteindelijk te vinden in het verste en stoffigste hoekje, samen met iets scherps dat er kennelijk al een hele tijd lag omdat het onder de spinnenwebben zat.
Bert peuterde zowel de medaille als het scherpe ding uit de hoek en ging toen, zelf nu ook behoorlijk stoffig, overeind zitten om het onbekende voorwerp eens wat beter te bekijken.
In het licht van zijn kaars zag hij een piepkleine maar tot in de kleinste details uitgesneden Ickabogpoot, het laatste overgebleven stukje van het speelgoedmonster dat meneer Rondhout al die jaren geleden voor hem had gemaakt. Bert had gedacht dat hij de houten Ickabog tot op de laatste splinter had verbrand, maar deze poot was waarschijnlijk onder het bed terechtgekomen toen hij de rest van het beest stuksloeg met de pook.
Hij wilde de poot net ook op het haardvuur in zijn slaapkamer gooien toen hij zich plotseling bedacht en hem eens wat aandachtiger bekeek.