De legende van de Ickabog werd al generaties lang verteld in de Zomphoek en was, door van mond tot mond te gaan, zelfs helemaal in Soesdijk beland. Tegenwoordig kende iedereen het verhaal. Uiteraard had het vele variaties, afhankelijk van wie het vertelde. Zo gaat dat nu eenmaal met legendes. Maar iedereen was het erover eens dat in het noordelijkste puntje van het land een monster woonde, in een groot, donker en vaak mistig moeras dat zo gevaarlijk was dat er geen mensen kwamen. Men beweerde dat het monster schapen en kinderen at en soms zelfs volwassen mannen en vrouwen meesleurde, als die zich ’s avonds te dicht bij het moeras waagden.
Hoe de Ickabog eruitzag en hoe hij zich gedroeg hing af van wie het verhaal vertelde. Volgens sommigen had hij iets weg van een slang en volgens anderen van een draak of een wolf. Sommige mensen beweerden dat hij brulde, anderen zeiden dat hij siste en weer anderen dat hij zich geruisloos voortbewoog, net zo geruisloos als de mist die vaak onverwacht over het moeras neerdaalde.
De Ickabog, zo zei men, beschikte over buitengewone krachten. Hij kon een mensenstem imiteren, om zo nietsvermoedende reizigers in zijn klauwen te lokken. Als je hem probeerde te doden, genas hij op magische wijze, of deelde hij zich in twee Ickabogs; hij kon vliegen, vuurspuwen, gif spuiten – de vermogens van de Ickabog waren even grenzeloos als de verbeelding van de vertellers.
‘Blijf in de tuin als ik aan het werk ben,’ zeiden ouders uit het hele land tegen hun kinderen, ‘anders eet de Ickabog je op!’ En overal in het land speelden jongens en meisjes dat ze vochten tegen de Ickabog, probeerden ze elkaar bang te maken met verhalen over de Ickabog en soms, als die verhalen een beetje té overtuigend waren, hadden ze zelfs nachtmerries over de Ickabog.
Bert Boender was zo’n jongetje. Toen de familie Rondhout op een keer kwam eten, trakteerde meneer Rondhout iedereen op wat volgens hem het laatste nieuws over de Ickabog was. Die nacht ontwaakte de vijf jaar oude Bert snikkend en doodsbang uit een droom waarin de reusachtige witte ogen van het monster hem glanzend aanstaarden over het mistige moeras waarin hij langzaam wegzakte.
‘Stil maar, stil maar,’ fluisterde zijn moeder, die op haar tenen de kamer was binnengekomen met een kaars in haar hand en hem nu wiegde op haar schoot. ‘De Ickabog bestaat niet, Bertje. Het is gewoon een verzinsel.’
‘M-maar meneer Rondhout zei dat er schapen zijn v-verdwenen!’ hakkelde Bert.
‘Dat klopt,’ zei mevrouw Boender, ‘maar niet omdat ze zijn opgegeten door een monster. Schapen zijn dom. Soms zwerven ze te ver en raken ze de weg kwijt in het moeras.’
‘M-maar meneer Rondhout zei d-dat er ook m-mensen verdwijnen!’
‘Alleen mensen die zo stom zijn om ’s nachts te verdwalen in het moeras,’ zei mevrouw Boender. ‘Stil nou maar, Bertje, het monster bestaat niet.’
‘M-maar meneer R-rondhout zei dat mensen soms buiten stemmen horen en dat dan ’s ochtends hun k-kippen verdwenen zijn!’
Mevrouw Boender moest lachen.
‘Dat zijn de stemmen van doodgewone kippendieven, Bertje. Daar in de Zomphoek jat iedereen van elkaar. Het is gemakkelijker om de Ickabog de schuld te geven dan te moeten toegeven dat je buren van je stelen!’
‘Stelen?’ zei Bert geschokt. Hij ging recht overeind zitten op de schoot van zijn moeder en staarde haar ernstig aan. ‘Maar stelen is toch heel erg stout, mama?’
‘Ja, héél erg stout,’ zei mevrouw Boender. Ze tilde Bert op, legde hem liefdevol terug in zijn warme bedje en stopte hem in. ‘Gelukkig maar dat we ver van die wetteloze Zomphoekers wonen.’
Ze pakte haar kaars en liep op haar tenen naar de deur.
‘En nu oogjes toe,’ fluisterde ze vanuit de deuropening. Normaal gesproken zou ze daar aan hebben toegevoegd: ‘Of anders roep ik de Ickabog,’ iets wat ouders in heel Steenrijk ’s avonds tegen hun kinderen zeiden, maar nu hield ze het bij: ‘Wie lekker slaapt is zelden moe.’
Bert viel weer in slaap en zag geen monsters meer in zijn dromen.
Toevallig waren meneer Rondhout en meneer Boender dikke vrienden. Ze hadden in dezelfde klas gezeten en kenden elkaar al hun hele leven. Toen meneer Rondhout hoorde dat hij Bert nachtmerries had bezorgd, voelde hij zich schuldig en aangezien hij de beste timmerman in heel Soesdijk was, besloot hij een Ickabog te maken voor het ventje. Het houten monster had een brede, glimlachende mond vol tanden en grote voeten met lange klauwen en werd meteen Berts favoriete speelgoed.
Als Bert, of zijn ouders, of hun buren de Rondhoutjes, of wie dan ook in heel Steenrijk, had gehoord dat het land niet lang daarna overspoeld zou worden door rampspoed en dat allemaal vanwege de legende van de Ickabog, zouden ze hard gelachen hebben. Steenrijk was het gelukkigste land ter wereld. Wat kon de Ickabog in hemelsnaam voor kwaad doen?