In Soesdijk deed, door toedoen van baron ter Sluycks, het verhaal de ronde dat de Rondhoutjes met de noorderzon waren vertrokken en waren afgereisd naar buurland Pluritanië. Dat vertelde de ex-leraar van Roos aan haar oude klasgenootjes en Grijpstuiver de lakei bracht het paleispersoneel op de hoogte.
Nadat Bert die middag thuiskwam van school ging hij op bed liggen en staarde hij omhoog naar het plafond. Hij dacht terug aan de tijd dat hij een klein, mollig ventje was geweest, toen de andere kinderen hem vaak ‘Bolle’ noemden en Roos het altijd voor hem opnam. Hij herinnerde zich hun vechtpartij op de binnenplaats van het paleis, zo lang geleden inmiddels, en de uitdrukking op haar gezicht toen hij die Godenzoenen per ongeluk uit haar hand had geslagen op haar verjaardag en ze op de grond waren gevallen.
Vervolgens dacht Bert aan de manier waarop hij nu de pauzes op het schoolplein doorbracht. In het begin had Bert het nog wel aardig gevonden dat hij bevriend was met Roelof Rotting, omdat Roelof hem eerst altijd pestte en nu gelukkig niet meer, maar als hij echt eerlijk was, moest Bert toegeven dat hij niet dezelfde dingen leuk vond als Roelof, zoals loslopende honden beschieten met een katapult of levende kikkers verstoppen in de schooltassen van de meisjes. Hoe meer hij terugdacht aan het plezier dat hij had gehad met Roos, hoe meer hij besefte dat hij nu vaak pijn in zijn kaken had na een hele dag huichelend lachen tegen Roelof en hoe groter zijn spijt was dat hij nooit had geprobeerd het goed te maken met Roos. Maar nu was het te laat. Roos was voorgoed vertrokken: vertrokken naar Pluritanië.
Terwijl Bert op bed lag, zat mevrouw Boender in haar eentje in de keuken. Ze voelde zich bijna net zo rot als haar zoon.
Sinds mevrouw Boender aan de keukenmeid had verteld dat volgens Rein Rondhout de Ickabog niet bestond, had ze daar eigenlijk steeds spijt van gehad. Ze was zo boos geweest door zijn suggestie dat haar man misschien van zijn paard was gevallen dat ze er helemaal niet bij had stilgestaan dat ze in feite verraad meldde, tot de woorden uit haar mond waren en niet meer konden worden teruggeroepen. Ze had zo’n oude vriend niet in de problemen willen brengen en dus had ze de keukenmeid gevraagd om te vergeten wat ze gezegd had en die had dat beloofd.
Mevrouw Boender had zich opgelucht omgedraaid om een grote bakplaat met Meisjesdromen uit de oven te halen en toen opeens Grijpstuiver de lakei in een hoekje zien staan. Bij iedereen die in het paleis werkte stond Grijpstuiver bekend als een gluiperd en een verklikker. Hij had er een talent voor om geruisloos in kamers op te duiken en ongezien door sleutelgaten te gluren. Mevrouw Boender had hem niet durven vragen hoe lang hij daar al stond, maar nu ze aan haar eigen keukentafel zat, sloeg de angst haar om het hart. Had Grijpstuiver het nieuws over meneer Rondhouts verraderlijke uitspraken doorgebriefd aan baron ter Sluycks? Zat meneer Rondhout misschien helemaal niet in Pluritanië, maar in de cel?
Hoe meer ze erover nadacht, hoe angstiger mevrouw Boender werd, tot ze uiteindelijk tegen Bert riep dat ze even een ommetje ging maken en haastig het huis verliet.
Er speelden nog steeds kinderen op straat en mevrouw Boender glipte tussen hen door tot ze bij het huisje was dat tussen de poort van de Stad-in-de-Stad en de begraafplaats in lag. Het huis was donker en de werkplaats zat op slot, maar toen mevrouw Boender even tegen de voordeur duwde, ging die open.
Al het meubilair was weg en zelfs de muren waren kaal. Mevrouw Boender slaakte een lange, diepe zucht van opluchting. Als ze meneer Rondhout in de gevangenis hadden gegooid, hadden ze vast niet al zijn meubels in zijn cel gepropt. Het leek er echt op dat hij zijn biezen had gepakt en samen met Roos naar Pluritanië was verhuisd. Mevrouw Boender voelde zich wat minder bezorgd terwijl ze terugliep door de Stad-in-de-Stad.
Verderop in de straat was een stel meisjes aan het touwtjespringen. Ze zongen een rijmpje dat nu op speelplaatsen door het hele land te horen was.
‘Ickabog, Ickabog, die haat verkeerde sprongen,
Ickabog, Ickabog, spring de adem uit je longen,
Kijk vooral niet achterom als je neigt tot braken,
Want het monster heeft majoor Boender in zijn kaken–’
Een van de meisjes die het touw liet ronddraaien zag mevrouw Boender, slaakte een gilletje en liet het touw vallen. De andere meisjes draaiden zich ook om en toen ze de banketbakster zagen werden ze vuurrood. Eentje giechelde angstig en een ander begon te huilen.
‘Het geeft niet, meisjes,’ zei mevrouw Boender met een poging tot een glimlach. ‘Het doet er niet toe.’
De kinderen verroerden zich niet terwijl ze langsliep, maar plotseling bleef mevrouw Boender staan en keek opnieuw naar het meisje dat het springtouw had laten vallen.
‘Hoe kom je aan die jurk?’ vroeg ze.
Het meisje keek eerst naar haar jurk, met een gezicht als een tomaat, en toen weer naar mevrouw Boender.
‘Van m’n vader gekregen, mevrouw,’ zei het meisje. ‘Toen ie gisteren van z’n werk kwam. En m’n broertje kreeg een klimtol.’
Na nog even naar de jurk te hebben gestaard draaide mevrouw Boender zich langzaam om en liep verder. Ze probeerde zichzelf wijs te maken dat ze zich moest vergissen, maar ze had kunnen zweren dat Roos Rondhout precies zo’n jurkje had gehad – zonnig geel, met geborduurde roosjes rond de kraag en de manchetten – toen haar moeder nog leefde en de kleren van Roos zelf naaide.