Toen de mist uiteindelijk optrok, bescheen de maan een heel ander gezelschap dan er een uur geleden aan de rand van het moeras was gearriveerd.
Nog afgezien van de schok die de plotselinge dood van majoor Boender had veroorzaakt, wisten veel gardisten ook niet wat ze moesten denken van de verklaring die ze hadden gekregen. De twee baronnen, de koning en de inderhaast bevorderde majoor Rotting zwoeren allemaal plechtig dat ze oog in oog hadden gestaan met een monster dat jarenlang door iedereen behalve de grootste dwazen was afgedaan als nonsens. Was het echt mogelijk dat, onder die strak om hem heen gewikkelde mantels, het lichaam van Boender de tand- en klauwafdrukken van de Ickabog vertoonde?
‘Wil je soms zeggen dat ik lieg?’ gromde majoor Rotting dreigend tegen een jonge soldaat.
‘Wil je soms zeggen dat de koning liegt?’ blafte baron van Bulckhoven.
De soldaat durfde het woord van de koning niet in twijfel te trekken en dus schudde hij zijn hoofd. Kapitein Goedmoet, die heel goed bevriend was geweest met majoor Boender, zei niets maar keek zo boos en achterdochtig dat Rotting hem opdracht gaf om de tenten op te zetten op het stevigste stuk grond dat hij kon vinden en vlug een beetje, omdat die levensgevaarlijke mist zou kunnen terugkeren.
Ondanks het feit dat hij een strozak had, en extra dekens die de soldaten hadden moeten afstaan, had koning Fred nog nooit zo’n vreselijke nacht doorgebracht. Hij was moe, vuil, verkleumd en vooral heel erg bang.
‘Maar stel nou dat de Ickabog naar ons op zoek gaat, Ter Sluycks?’ fluisterde de koning in het donker. ‘Stel dat hij onze geur kan volgen? Hij heeft al een paar happen genomen van die arme Boender. Stel dat hij trek krijgt in de rest van het lichaam?’
Ter Sluycks probeerde de koning gerust te stellen.
‘Wees niet bang, Majesteit. Majoor Rotting heeft kapitein Goedmoet opdracht gegeven uw tent te bewaken. Als er al mensen worden opgegeten, zult u in ieder geval de laatste zijn.’
Het was zo donker in de tent dat de koning Ter Sluycks niet kon zien grijnzen. De baron wilde Fred helemaal niet geruststellen, maar zijn angst juist aanwakkeren. Het hele plan van Ter Sluycks draaide om een koning die niet alleen in de Ickabog geloofde, maar ook bang was dat het monster zijn moeras zou verlaten en achter hem aan zou komen.
De volgende ochtend gingen de koning en zijn gevolg terug naar Fustenburg. Ter Sluycks had een boodschapper vooruitgestuurd om de burgemeester van Fustenburg te laten weten dat er een tragisch ongeval had plaatsgevonden in het moeras en dat de koning daarom niet begroet wilde worden met knalkurken of trompetgeschal. Vandaar dat het stil was in de stad toen het koninklijke gezelschap arriveerde. Inwoners die hun neus tegen het raam drukten of stiekem om de deur heen naar buiten gluurden, waren geschokt toen ze zagen hoe vies en terneergeslagen de koning was, maar nog veel geschokter toen het staalgrijze paard van majoor Boender voorbijkwam, met een in mantels gewikkeld lichaam op het zadel gebonden.
Toen ze bij de herberg waren, nam Ter Sluycks de herbergier even apart.
‘We hebben een koude, afsluitbare ruimte nodig, een kelder of zo, waar we vannacht een lichaam kunnen opbergen en ik wil zelf de sleutel in bewaring houden.’
‘Wat is er gebeurd, heer?’ vroeg de herbergier terwijl Rotting het lichaam van majoor Boender de stenen trap naar de kelder af droeg.
‘Ik zal je waarheid vertellen, beste man, omdat je zo goed voor ons gezorgd hebt, maar dit moet strikt onder ons blijven,’ zei Ter Sluycks zacht en ernstig. ‘De Ickabog bestaat wel degelijk en heeft in zijn razernij een van onze mannen gedood. Je snapt natuurlijk wel waarom verder niemand dit mag weten. Dan zou er onmiddellijk paniek uitbreken. De koning keert nu zo snel mogelijk terug naar het paleis, waar hij en zijn raadgevers – waartoe ik vanzelfsprekend ook behoor – meteen zullen gaan werken aan een reeks maatregelen die de veiligheid van ons land moet waarborgen.’
‘De Ickabog? Bestaat die echt?’ vroeg de herbergier verbijsterd en angstig.
‘Hij bestaat niet alleen, maar is woest en wraakzuchtig,’ antwoordde Ter Sluycks. ‘Maar zoals ik al zei moet dit onder ons blijven. Niemand heeft er baat bij als overal onrust uitbreekt.’
In werkelijkheid was Ter Sluycks juist uit op wijdverbreide onrust, omdat die essentieel was voor de volgende fase van zijn plan. Precies zoals hij al gedacht had wachtte de herbergier alleen tot de gasten naar bed waren en vertelde alles toen meteen aan zijn vrouw, die haastig de buren op de hoogte bracht en tegen de tijd dat het gezelschap van de koning de volgende ochtend op weg ging naar Karnhem, lieten ze een stad achter waar de paniek net zo hevig gistte als de wijn.
Ter Sluycks stuurde ook een boodschapper naar Karnhem om te laten weten dat de koning geen gedoe wilde en dus waren ook daar de straten donker en verlaten toen het gezelschap de stad binnenreed. De gezichten die nu tegen de ramen werden gedrukt waren angstig. Toevallig had een koopman uit Fustenburg, die een uitzonderlijk snel paard had, het gerucht over de Ickabog al een uur geleden in Karnhem verspreid.
Opnieuw vroeg baron ter Sluycks om een kelder om het lichaam van majoor Boender te kunnen bewaren en opnieuw vertrouwde hij de herbergier toe dat de Ickabog een van de manschappen van de koning had gedood. Nadat hij zich ervan verzekerd had dat het lichaam van Boender veilig opgeborgen was, ging Ter Sluycks naar boven en naar bed.
Hij was net bezig om de blaren op zijn achterste in te wrijven met zalf toen hij met spoed ontboden werd bij de koning. Zelfvoldaan grijnzend hees de baron zijn kniebroek op, knipoogde naar Van Bulckhoven die genoot van een broodje kaas met uitjes, pakte zijn kaars en liep naar de kamer van koning Fred.
De koning zat ineengedoken in bed met zijn zijden slaapmuts op en zodra Ter Sluycks de slaapkamerdeur achter zich had dichtgedaan zei Fred: ‘Ter Sluycks, ik hoor steeds mensen fluisteren over de Ickabog. De stalknechten hadden het erover en zelfs het dienstmeisje dat net passeerde op de gang. Hoe komt dat? Hoe kunnen ze weten wat er gebeurd is?’
‘Helaas, Majesteit,’ verzuchtte Ter Sluycks. ‘Ik had gehoopt dat ik het nog even voor u geheim zou kunnen houden, tot we veilig terug zouden zijn in het paleis, maar ik had moeten weten dat iemand met uw vlijmscherpe intellect zich niet zo gemakkelijk om de tuin zou laten leiden. Zoals Uwe Majesteit al vreesde, is de Ickabog een stuk agressiever geworden sinds we het moeras hebben verlaten.’
‘O nee!’ jammerde de koning.
‘Ik vrees van wel, Sire. Maar het lag natuurlijk voor de hand dat het monster gevaarlijker zou worden nadat het was aangevallen.’
‘Wie heeft het dan aangevallen?’ vroeg Fred.
‘Nou, u natuurlijk, Majesteit,’ zei Ter Sluycks. ‘Rotting vertelde me dat uw zwaard nog uit de hals van het monster stak toen dat ervandoor ging – zei u iets, Sire?’
In werkelijkheid had de koning alleen een piepend geluidje gemaakt, maar na een paar tellen schudde hij zijn hoofd. Hij had Ter Sluycks eerst willen verbeteren – hij wist zeker dat hij het verhaal heel anders had verteld – maar eigenlijk klonk zijn gruwelijke ervaring in het moeras een stuk beter in de versie van Ter Sluycks: dat hij van geen vluchten had willen weten en de Ickabog juist te lijf was gegaan in plaats van gewoon zijn zwaard te laten vallen en de benen te nemen.
‘Maar dat is verschrikkelijk, Ter Sluycks,’ fluisterde de koning. ‘Wat moet er van ons worden als het monster nu nog bloeddorstiger is dan het al was?’
‘Wees niet bang, Majesteit,’ zei Ter Sluycks, die naar het bed van de koning liep terwijl het licht van zijn kaars van onderaf op zijn lange neus en valse grijns scheen. ‘Ik ben vastbesloten er mijn levenswerk van te maken om u en het koninkrijk te beschermen tegen de Ickabog.’
‘D-dank je, Ter Sluycks. Je bent een ware vriend,’ zei de koning diep ontroerd. Met enige moeite wurmde hij zijn hand onder het dekbed vandaan en sloot die om de hand van de geslepen baron.