Na de ramp met de op hol geslagen postkoets nam baron ter Sluycks maatregelen om ervoor te zorgen dat zoiets nooit meer zou kunnen gebeuren. Er werd een nieuw decreet uitgevaardigd, zonder dat de koning ervan wist, waardoor de Opperste Raadsheer het recht kreeg om brieven te openen om te zien of daarin geen verraderlijke uitlatingen werden gedaan. In het decreet werden ook heel behulpzaam alle zaken opgesomd die inmiddels in Steenrijk als hoogverraad werden beschouwd. Het was nog steeds hoogverraad om te beweren dat de Ickabog niet bestond of dat Fred geen goede koning was. Het was hoogverraad om kritiek te hebben op baron ter Sluycks en baron van Bulckhoven of te beweren dat de Ickabogtaks te hoog was en voor het eerst was het nu ook hoogverraad om te zeggen dat Steenrijk niet zo gelukkig en welvarend was als vroeger.
Nu iedereen te bang was om nog de waarheid te vertellen, zelfs in een brief, slonk de hoeveelheid post en ook het aantal reizigers naar de hoofdstad vrijwel tot nul, wat precies was wat Ter Sluycks gewild had en daarom begon hij aan fase twee van zijn plan. Dat hield in dat hij tientallen bewonderende brieven stuurde aan Fred. Natuurlijk konden die niet allemaal in hetzelfde handschrift zijn en dus sloot Ter Sluycks een aantal soldaten op in een kamer, met een dik pak papier en een hoop ganzenveren, en zei wat ze precies moesten schrijven.
‘Uiteraard een hoop lof voor de koning,’ zei Ter Sluycks, terwijl hij heen en weer schreed in het schitterende gewaad van de Opperste Raadsheer. ‘Schrijf dat hij de beste vorst is die dit land ooit heeft gehad. En ook veel complimentjes voor mij. Zeg dat je niet weet wat er van Steenrijk geworden zou zijn als baron ter Sluycks er niet was geweest. En schrijf ook dat vaststaat dat de Ickabog nog veel meer mensen zou hebben vermoord zonder het Ickabog Afweerkorps en dat het beter gaat met Steenrijk dan ooit tevoren.’
En dus kreeg Fred opeens tientallen brieven waarin stond dat hij geweldig was, dat de bevolking van Steenrijk nog nooit zo gelukkig was geweest en dat in de strijd tegen de Ickabog het ene succes na het andere werd geboekt.
‘Nou, zo te horen verloopt alles voorspoedig!’ zei koning Fred met een brede glimlach tijdens zijn lunch met de twee baronnen en hij zwaaide met een van de brieven. De koning was stukken opgewekter sinds hij de eerste nepbrieven had gekregen. Door de strenge winter was de grond keihard bevroren en was het te gevaarlijk om te gaan jagen maar Fred, die een magnifiek nieuw kostuum droeg van oranjerode zijde met knopen van topaas, vond zichzelf er die dag extra knap uitzien, wat hem nog vrolijker maakte. Het was dan ook een genoegen om buiten de sneeuw in dichte vlagen te zien neerdwarrelen, terwijl hij hier voor een laaiend haardvuur zat en de tafel afgeladen was met heerlijkheden, zoals gewoonlijk.
‘Ik had geen idee dat er al zo veel Ickabogs waren gedood, Ter Sluycks! Het is zelfs zo – nu ik er goed over nadenk – dat ik niet eens wist dat er meer dan één Ickabog was!’
‘Eh... ja, Sire,’ zei Ter Sluycks met een woedende blik op Van Bulckhoven, die een uitzonderlijk lekkere roomkaas naar binnen werkte. Ter Sluycks had het zo druk dat hij de taak om alle nepbrieven te controleren voor ze aan de koning werden gestuurd aan Van Bulckhoven had overgelaten. ‘We wilden u niet onnodig verontrusten, maar we realiseerden ons al een tijdje geleden dat het monster zich had, eh–’
Hij kuchte tactvol.
‘– voortgeplant.’
‘Aha,’ zei Fred. ‘Nou, dan is het helemaal puik dat jullie ze in zo’n tempo over de kling jagen. Misschien moeten we er eentje laten opzetten, zodat het hele volk zich eraan kan vergapen!’
‘Eh... zeker, Sire. Wat een geweldig idee,’ zei Ter Sluycks knarsetandend.
‘Maar één ding begrijp ik niet,’ zei Fred en hij keek met een frons naar de brief. ‘Professor Ootje zei toch dat, als een Ickabog doodgaat, er twee andere voor in de plaats komen? Dus verdubbelen we dan juist hun aantal niet door ze zo af te slachten?’
‘Nou... nee, Sire, niet echt,’ zei Ter Sluycks, wiens gewiekste geest op topsnelheid werkte. ‘Gelukkig hebben we een manier gevonden om dat te voorkomen door – eh – door–’
‘Ze eerst een klap op hun kop te geven,’ suggereerde Van Bulckhoven.
‘Ze eerst een klap op hun kop te geven,’ herhaalde Ter Sluycks en hij knikte. ‘Ja, precies. Als je ze eerst bewusteloos weet te slaan en dan pas doodt schijnt... eh... schijnt dat het verdubbelingsproces te... te stoppen.’
‘Maar waarom heb je me dat niet eerder verteld, Ter Sluycks?’ riep Fred uit. ‘Wat een verbazingwekkende ontdekking! Dit verandert alles – dan hadden we iedere Ickabog in dit land al jaren geleden kunnen afmaken!’
‘Inderdaad, Sire, het is geweldig nieuws,’ zei Ter Sluycks, die vurig wenste dat hij die domme grijns van het gezicht van Van Bulckhoven kon slaan. ‘Maar aan de andere kant zijn er nog heel wat Ickabogs over...’
‘Ja, misschien, maar het einde schijnt nu toch in zicht te zijn!’ zei Fred opgetogen. Hij legde de brief weg en pakte zijn mes en vork weer. ‘Wat doodzonde dat die arme majoor Rotting zo kort voordat het tij begon te keren nog door zo’n monster is gedood.’
‘Ja, Sire, heel triest,’ beaamde Ter Sluycks, die de plotselinge verdwijning van majoor Rotting had verklaard door de koning wijs te maken dat de majoor was gesneuveld in de Zomphoek bij een poging om te voorkomen dat de Ickabog naar het zuiden zou trekken.
‘Dit verklaart ook iets wat ik me al een tijdje afvraag,’ zei Fred. ‘Het personeel zingt tegenwoordig aan één stuk door het volkslied. Hebben jullie dat ook gehoord? Ik bedoel, heel prijzenswaardig en verheffend en zo, maar na een tijdje wordt het ook wel een tikje eentonig. Maar dit is natuurlijk de reden – ze vieren onze overwinning op de Ickabogs! Denken jullie ook niet?’
‘Dat zal het zijn, Sire,’ zei Ter Sluycks.
In werkelijkheid was het niet het personeel dat zong maar de gevangenen, alleen wist Fred niet dat er in de kerkers onder zijn vertrekken wel vijftig man opgesloten zaten.
‘Ik vind dat we een bal moeten houden, om het te vieren!’ zei Fred. ‘We hebben al in tijden geen bal meer gehad en het lijkt echt eeuwen geleden dat ik voor het laatst met freule Eslanda heb gedanst.’
‘Nonnen dansen niet,’ zei ter Sluycks nijdig. Hij kwam abrupt overeind. ‘Van Bulckhoven, ik moet je even spreken.’
De twee baronnen waren al bijna bij de deur toen de koning plotseling zei:‘Wacht.’
De twee draaiden zich om. Koning Fred leek opeens ontstemd.
‘Jullie hebben geen toestemming gevraagd om de tafel van de koning te mogen verlaten.’
De twee baronnen keken elkaar even aan en toen boog Ter Sluycks. Van Bulckhoven volgde zijn voorbeeld.’
‘Neemt u mij niet kwalijk, Majesteit,’ zei Ter Sluycks. ‘Het is alleen dat, als we uw uitstekende suggestie om een dode Ickabog te laten opzetten willen uitvoeren, we er snel bij moeten zijn. Anders zou het beest weleens kunnen, eh, gaan rotten.’
‘Dat zal allemaal best,’ zei Fred en hij speelde met de gouden medaille die hij om zijn hals droeg en waarop de koning was afgebeeld in gevecht met een draakachtig monster, ‘maar ik ben nog steeds de koning, Ter Sluycks. Jouw koning.’
‘Maar natuurlijk, Sire,’ zei Ter Sluycks en hij maakte opnieuw een diepe buiging. ’Mijn enige wens is om u te dienen.’
‘Hmm,’ zei Fred. ‘Nou, zorg ervoor dat je dat niet vergeet en maak een beetje voort met het opzetten van die Ickabog. Ik wil hem aan het volk tonen. En daarna hebben we het wel over het bal om het te vieren.’