Toen Roos de anderen voor het eerst over haar plan vertelde, wilde Bert er niets van weten.
‘Dat monster beschermen? Mooi niet!’ zei hij fel. ‘Ik heb juist gezworen om hem te doden, Roos. De Ickabog heeft mijn vader vermoord!’
‘Welnee, Bert,’ zei Roos. ‘Hij heeft nog nooit iemand vermoord! Luister nou alsjeblieft eerst naar wat hij te zeggen heeft.’
En dus gingen Bert, Marta en Roelof die avond in de grot ook voor de allereerste keer dicht naast de Ickabog zitten, iets wat ze nooit gedurfd hadden, en vertelde hij de vier vrienden over die nacht, jaren geleden, toen hij in de dichte mist plotseling tegenover een mens had gestaan.
‘... met geel gezichtshaar,’ zei de Ickabog en hij wees op zijn eigen bovenlip.
‘Een snor?’ suggereerde Roos.
‘En een glinsterzwaard.’
‘Bezet met edelstenen,’ zei Roos. ‘Dat móét de koning zijn geweest.’
‘Wie heb je toen nog meer gezien?’ vroeg Bert.
‘Niemand,’ zei de Ickabog. ‘Ik holde weg en verstopte me gauw achter een rotsblok. Mensen hebben al m’n voorouders gedood. Ik was bang.’
‘Maar hoe is mijn vader dan omgekomen?’ vroeg Bert.
‘Was jouw Icker degene die is neergeschoten met dat grote geweer?’ vroeg de Ickabog.
‘Neergeschoten?’ zei Bert en hij werd bleek. ‘Hoe weet je dat, als je was weggerend?’
‘Ik keek stiekem om het rotsblok heen,’ zei de Ickabog. ‘Ickabogs kunnen goed zien in de mist. Ik wilde zien wat die mensen uitvoerden in het moeras en toen werd een man doodgeschoten door een andere man.’
‘Van Bulckhoven!’ flapte Roelof eruit. Hij had het niet eerder aan Bert durven vertellen, maar nu kon hij zich niet langer inhouden. ‘Bert, ik heb mijn vader ooit tegen mijn moeder horen zeggen dat hij zijn bevordering aan baron van Bulckhoven en zijn donderbus te danken had! Ik was toen nog klein... ik besefte niet wat hij nou eigenlijk bedoelde... het spijt me dat ik dat nooit verteld heb, maar ik... ik was bang voor wat je dan zou zeggen.’
Bert zei een paar minuten lang helemaal niets. Hij dacht terug aan die vreselijke avond in de Blauwe Salon, toen hij naar de koude, dode hand van zijn vader had getast en die onder de Steenrijkse vlag uit had getrokken, zodat zijn moeder hem kon kussen. Hij herinnerde zich dat Ter Sluycks had gezegd dat ze het lichaam niet mochten zien en ook hoe baron van Bulckhoven zijn moeder en hem met deegkruimels had besproeid toen hij zei dat hij majoor Boender altijd een geschikte kerel had gevonden. Bert legde zijn hand op zijn borst, waar de medaille van zijn vader onder zijn hemd hing, keek naar Roos en zei zacht: ‘Goed, ik doe mee.’
En dus begonnen de vier vrienden en de Ickabog het plan van Roos ten uitvoer te brengen. Ze zetten er vaart achter, omdat de sneeuw nu snel wegsmolt en ze bang waren dat de soldaten ieder moment konden terugkeren naar de Zomphoek.
Eerst verzamelden ze de enorme houten borden waarop de Ickabog de kazen, pasteitjes en gebakjes had geserveerd die ze steeds gegeten hadden en sneed Roos daar woorden in uit. Vervolgens hielp de Ickabog de twee jongens om de kar uit de modder te trekken, terwijl Marta zo veel mogelijk paddenstoelen verzamelde zodat de Ickabog genoeg te eten zou hebben tijdens hun reis naar het zuiden.
Toen op de derde dag de zon opkwam, gingen ze op weg. Ze hadden alles heel zorgvuldig voorbereid. De Ickabog trok de kar, die beladen was met het laatste bevroren eten en met manden vol paddenstoelen. Voor de Ickabog liepen Bert en Roelof, die allebei een bord in hun handen hadden. Op dat van Bert stond: de ickabog doet niets en op dat van Roelof: ter sluycks heeft jullie voorgelogen. De Ickabog zelf droeg Roos op zijn schouders en op haar bord stond: de ickabog lust alleen paddenstoelen. Marta reed mee op de kar, met het eten en een grote bos sneeuwklokjes die ook deel uitmaakte van het plan van Roos. Op het bord van Marta stond: leve de ickabog! weg met ter sluycks!
Kilometerslang kwamen ze niemand tegen, maar rond het middaguur zagen ze twee haveloze mensen met één broodmager schaap aan een touwtje. Dat uitgehongerde en uitgeputte stel was niemand anders dan Hetty Hopscheut, de dienstmeid die haar kinderen had weggegeven aan ma Snauw, en haar man. Ze dwaalden door de streek op zoek naar werk, maar dat had niemand voor ze. Toen ze het uitgemergelde schaap langs de weg hadden zien staan, hadden ze dat maar meegenomen, maar de wol van het dier was zo dun en vlassig dat het geen cent waard was.
Zodra meneer Hopscheut de Ickabog zag, viel hij verbijsterd op zijn knieën neer terwijl Hetty alleen maar met open mond kon staren. Toen het vreemde gezelschap dichterbij kwam en het echtpaar de borden kon lezen, dachten ze dat ze gek waren geworden.
Roos had dat soort reacties verwacht en riep: ‘Jullie dromen niet! Dit is de Ickabog en hij is vriendelijk en vreedzaam! Hij heeft nog nooit iemand gedood! Integendeel, hij heeft ons juist het leven gered!’
De Ickabog boog zich voorzichtig voorover, zodat Roos niet van zijn rug zou vallen, en klopte het magere schaap op zijn kop. In plaats van weg te hollen blaatte het dier, zonder een spoortje angst, en nam toen kalm weer een hap van het droge, dunne gras.
‘Zie je wel?’ zei Roos. ‘Jullie schaap weet dat hij niets zal doen! Ga met ons mee – jullie kunnen meerijden op de kar!’
De Hopscheutjes waren zo moe en uitgehongerd dat ze zich, ondanks het feit dat ze nog steeds doodsbang waren voor de Ickabog, toch naast Marta op de kar hesen, samen met hun schaap. De Ickabog pakte de kar weer en de zes mensen, het schaap en het monster trokken verder in de richting van Fustenburg.