Er ging een jaar voorbij... en toen twee... en toen drie, vier en vijf.
Het kleine Steenrijk, dat ooit door al zijn buurlanden werd benijd om zijn bijna magisch vruchtbare grond, om het ongeëvenaarde talent van zijn kaasmakers, wijnbouwers en banketbakkers en om het geluk van zijn bevolking, was bijna onherkenbaar veranderd.
In Soesdijk ging het leven nog steeds min of meer zijn gewone gangetje. Ter Sluycks wilde niet dat de koning zou merken dat er iets aan de hand was en dus pompte hij een hoop goud in de hoofdstad om alles zo normaal mogelijk te laten verlopen, vooral binnen de Stad-in-de-Stad, maar in de steden in het noorden had men het moeilijk. Meer en meer bedrijfjes – winkels, herbergen, smederijen, wagenmakers, boeren en wijnbouwers – gingen failliet. De Ickabogtaks bracht mensen aan het randje van de armoede en alsof dat nog niet erg genoeg was, was iedereen ook bang dat zij als volgende een bezoekje zouden krijgen van de Ickabog – of wat het dan ook precies was dat ’s nachts deuren forceerde en monsterlijke pootafdrukken achterliet rond huizen en boerderijen.
Wie er openlijk aan twijfelde of de Ickabog wel echt achter die verdwijningen zat, kreeg meestal als eerstvolgende bezoek van de Zwartpoters, want zo noemden Ter Sluycks en Rotting de groepjes mannen die ’s nachts sceptici vermoordden en pootafdrukken achterlieten rond hun huis.
Af en toe woonden er ook twijfelaars aan de echtheid van de Ickabog midden in een stad, waar het een stuk moeilijker was om een aanval in scène te zetten zonder dat de buren er iets van merkten. In zo’n geval hield Ter Sluycks een proces en door de familieleden van de beschuldigden te bedreigen, net zoals hij met Goedmoet en zijn vrienden had gedaan, dwong hij ze om op te biechten dat ze hoogverraad hadden gepleegd.
Er vonden steeds meer van dat soort processen plaats en dus moest Ter Sluycks ook steeds meer gevangenissen laten bouwen. Er was ook grote behoefte aan extra weeshuizen. Waarom weeshuizen, vragen jullie je misschien af?
Nou, in de eerste plaats waren er veel ouders vermoord of in de gevangenis beland. Iedereen had nu moeite om zijn eigen gezin te voeden en dus waren mensen niet bereid om ook nog eens in de steek gelaten kinderen in huis te nemen.
In de tweede plaats gingen er een hoop mensen dood van de honger. Omdat ouders meestal hun laatste kruimels aan hun kinderen gaven, bleven die ook vaak als laatsten over.
En in de derde plaats brachten sommige berooide en wanhopige ouders hun kinderen zelf naar het weeshuis, omdat dat de enige plaats was waar ze tenminste verzekerd waren van eten en een dak boven hun hoofd.
Herinneren jullie je het dienstmeisje Hetty, die freule Eslanda zo moedig gewaarschuwd had dat kapitein Goedmoet en zijn vrienden zouden worden terechtgesteld?
Nou, Hetty gebruikte het geld dat freule Eslanda haar had gegeven om met de koets naar huis te gaan, naar de wijngaard van haar vader buiten Fustenburg. Daar trouwde ze een jaar later met een zekere Hopscheut en kreeg een tweeling, een jongen en een meisje.
Maar de Hopscheutjes konden na verloop van tijd de Ickabogtaks niet langer betalen. Hun kruidenierswinkeltje ging failliet en Hetty’s ouders konden ook niet helpen, omdat die hun wijngaard waren kwijtgeraakt en niet lang daarna waren verhongerd. Dakloos en met kinderen die huilden van de honger, gingen een radeloze Hetty en haar man naar het weeshuis van ma Snauw. De tweeling werd snikkend uit de armen van hun moeder gerukt, de deur sloeg dicht, de grendels werden ervoor geschoven en die arme Hetty Hopscheut en haar man dropen af, net zo hard huilend als hun kinderen en ook biddend dat ma Snauw hen in ieder geval in leven zou houden.