Roos zou acht jaar oud worden en dus besloot ze om Bert Boender op de thee te vragen.
Het was alsof er een dikke muur van ijs was gegroeid tussen Bert en Roos sinds zijn vader was overleden. Hij was nu bijna altijd in het gezelschap van Roelof Rotting, die trots was dat de zoon van een Ickabogslachtoffer zijn vriend was, maar de aanstaande verjaardag van Roos, drie dagen voor Berts eigen verjaardag, was een mooie gelegenheid om uit te vinden of hun vriendschap nog te lijmen viel. Daarom vroeg ze of haar vader een briefje wilde schrijven aan mevrouw Boender waarin hij haar en haar zoon op de thee vroeg. Tot blijdschap van Roos kwam er een briefje terug waarin de uitnodiging geaccepteerd werd en hoewel Bert op school nog steeds niet tegen haar praatte, had Roos toch hoop dat op haar verjaardag alles weer goed zou komen.
Hoewel hij goed betaald werd als timmerman des konings, zat zelfs meneer Rondhout krap bij kas door de Ickabogtaks en dus kochten hij en Roos minder gebakjes dan gewoonlijk. Meneer Rondhout kocht ook geen wijn meer, maar speciaal voor de verjaardag van Roos haalde hij zijn laatste fles Fustenburger tevoorschijn en Roos sloeg haar spaarvarken stuk en kocht twee peperdure Godenzoenen voor zichzelf en Bert, omdat ze wist dat dat zijn lievelingsgebakjes waren.
Het verjaardagsfeestje ging niet echt goed van start. Meneer Rondhout wilde eerst een dronk uitbrengen op majoor Boender, waardoor mevrouw Boender moest huilen en toen het viertal aan tafel ging, had eigenlijk niemand iets te zeggen, tot Bert zich herinnerde dat hij een cadeautje had gekocht voor Roos.
In de etalage van een speelgoedwinkel had Bert een klimtol gezien, zoals jojo’s toen genoemd werden, en die had hij met al zijn opgespaarde zakgeld gekocht. Roos had er nog nooit eentje gezien en toen Bert haar leerde hoe je ermee moest spelen en Roos daar algauw beter in werd dan Bert en mevrouw Boender en meneer Rondhout bubbeltjeswijn uit Fustenburg dronken, werd het gesprek een stuk geanimeerder.
In werkelijkheid had Bert Roos heel erg gemist, maar hij had niet geweten hoe hij het goed moest maken, vooral niet omdat Roelof Rotting er nu altijd bij was. Maar al snel was het alsof de vechtpartij op de binnenplaats nooit had plaatsgevonden en gierden Roos en Bert van het lachen om de gewoonte van hun leraar om in zijn neus te peuteren als hij dacht dat de kinderen niet keken. Pijnlijke onderwerpen zoals overleden ouders, uit de hand gelopen vechtpartijen of koning Fred de Flinkerd waren vergeten.
De kinderen waren wijzer dan de volwassenen. Meneer Rondhout had al een hele tijd geen wijn meer gedronken en in tegenstelling tot zijn dochter kwam het niet eens bij hem op dat een discussie over het monster dat majoor Boender zou hebben gedood misschien niet zo’n goed idee was. Roos besefte pas waar haar vader mee bezig was toen hij zijn stem verhief om boven het gelach van de kinderen uit te komen.
‘Het enige wat ik zeg, Berta,’ schreeuwde meneer Rondhout bijna, ‘is waar is het bewijs dan? Ik zou weleens hard bewijs willen zien, dat is alles!’
‘Dus je vindt het feit dat mijn man is gedood niet voldoende bewijs?’ zei mevrouw Boender en haar normaal gesproken zo vriendelijke gezicht verstrakte. ‘Net als die arme kleine Japie Knoop?’
‘Arme kleine Japie Knoop?’ herhaalde meneer Rondhout. ‘Arme kleine Japie Knoop? Ja, nu je het er toch over hebt, zou ik best wel ’ns bewijs willen zien voor het bestaan van die arme kleine Japie Knoop! Wie was hij nou eigenlijk? Waar woonde hij? Waar is die oude moeder van hem gebleven, die weduwe met die rooie pruik? Heb jij ooit een familie Knoop ontmoet, hier in de Stad-in-de-Stad? En als je het me nou echt vraagt,’ vervolgde hij, zwaaiend met zijn wijnglas, ‘als je het me nou echt vraagt, Berta, dan zou ik ook graag dit willen weten: waarom was de kist van Japie Knoop loodzwaar, terwijl er alleen twee schoenen en een scheenbeen van hem over waren?’
Roos trok een woedend gezicht, in een poging haar vader de mond te snoeren, maar hij zag het niet eens. Hij nam nog een grote slok wijn en zei: ‘Nee, het klopt niet, Berta! Het klopt van geen kant! Zou het niet kunnen – en dit is maar een idee, snap je – maar zou het niet kunnen dat die arme Boender gewoon van zijn paard is gevallen en zijn nek heeft gebroken en dat baron ter Sluycks toen zijn kans schoon zag om ons een hoop goud afhandig te maken en dat hij daarom deed alsof de Ickabog hem had gedood?’
Mevrouw Boender kwam langzaam overeind. Ze was niet lang, maar in haar woede leek ze toch dreigend boven meneer Rondhout uit te torenen.
‘Mijn man,’ fluisterde ze met zo’n ijzige stem dat Roos er kippenvel van kreeg, was de beste ruiter in heel Steenrijk. Mijn man zou net zomin van zijn paard vallen als jij je eigen been zou afhakken met je bijl, Rein Rondhout. Alleen een gruwelijk monster kan mijn man hebben gedood en ik zou maar op m’n woorden letten als ik jou was, want roepen dat de Ickabog niet bestaat is hoogverraad!’
‘Hoogverraad!’ zei meneer Rondhout spottend. ‘Kom nou, Berta! Je wilt toch niet serieus beweren dat je al dat geleuter over hoogverraad gelooft? Als je een paar maanden geleden de Ickabog een verzinsel vond, was je tenminste geen malloot! En nu ben je opeens een verrader?’
‘Dat was voor we wisten dat de Ickabog bestaat!’ gilde mevrouw Boender. ‘Kom op, Bert – we gaan naar huis!’
‘Nee – nee – ga alsjeblieft niet weg!’ riep Roos. Ze pakte een kleine doos die ze onder haar stoel had verborgen en holde naar buiten, achter de Boenders aan.
‘Alsjeblieft, Bert! Kijk, ik heb Godenzoenen voor ons gekocht! Ze hebben me al m’n zakgeld gekost!’
Roos wist natuurlijk niet dat, als Bert nu Godenzoenen zag, hij meteen werd herinnerd aan de dag dat hij had gehoord dat zijn vader dood was. De allerlaatste keer dat hij een Godenzoen had gegeten was in de paleiskeuken geweest, toen zijn moeder hem ervan had verzekerd dat ze het vast wel gehoord zouden hebben als majoor Boender iets was overkomen.
Desondanks was het niet Berts bedoeling om de gebakjes van Roos op de grond te gooien. Hij wilde ze alleen maar wegduwen, maar helaas schoot het doosje uit haar hand. De kostbare lekkernijen vielen in een bloembed en zaten onder de modder.
Roos barstte in tranen uit.
‘Nou, als gebakjes het allerbelangrijkst voor je zijn...’ riep Bert boos. Hij deed het tuinhekje open en trok zijn moeder mee.