De families Boender en Rondhout woonden allebei in een wijk die de Stad-in-de-Stad werd genoemd. In dat deel van Soesdijk had iedereen die voor koning Fred werkte een huis. Tuinmannen, koks, kleermakers, pages, naaisters, steenhouwers, stalknechten, timmerlieden, lakeien en dienstmeisjes: ze woonden allemaal in keurig nette huisjes, net buiten de paleistuin.
De Stad-in-de-Stad werd van de rest van Soesdijk gescheiden door een hoge witte muur. De poort in die muur stond overdag altijd open, zodat de bewoners hun vrienden en familie in de rest van Soesdijk konden bezoeken, maar ’s avonds gingen de zware poortdeuren op slot en sliep iedereen in de Stad-in-de-Stad, net als de koning, onder het wakend oog van de Koninklijke Garde.
Majoor Boender, de vader van Bert, was hoofd van de Koninklijke Garde. De majoor was een knappe, opgewekte man. Gezeten op een staalgrijs paard vergezelde hij koning Fred, baron ter Sluycks en baron van Bulckhoven op hun jachtpartijtjes, die zo’n vijf keer per week plaatsvonden. De koning was erg gesteld op majoor Boender en ook op Berts moeder, want Berta Boender was Freds persoonlijke banketbakster, wat een grote eer was in zo’n stad vol bakkers van wereldklasse. Doordat Berta de gewoonte had om taarten die nét niet helemaal perfect gelukt waren mee naar huis te nemen, was Bert een mollig ventje en tot mijn spijt moet ik bekennen dat de andere kinderen hem soms ‘Bolle’ noemden en hem aan het huilen maakten.
Bert was het beste bevriend met Roos Rondhout. De twee kinderen waren een paar dagen na elkaar geboren en gedroegen zich meer als broer en zus dan als speelkameraadjes. Roos verdedigde Bert tegen zijn kwelgeesten. Ze was mager maar razendsnel en altijd bereid om een dreun uit te delen aan iedereen die Bert ‘Bolle’ noemde.
De vader van Roos, Rein Rondhout, was de timmerman van de koning. Hij repareerde en verving de wielen en disselbomen van de rijtuigen en omdat meneer Rondhout zo’n goede houtsnijder was, maakte hij ook weleens meubeltjes voor het paleis.
De moeder van Roos, Rita Rondhout, was de hoofdnaaister van het paleis – ook een eervolle baan, omdat koning Fred dol was op kleren en een hele rits naaisters altijd druk bezig was om maandelijks nieuwe kostuums voor hem te maken.
Koning Freds voorliefde voor mooie kleren zou leiden tot het tragische incident dat later in de geschiedenisboekjes van Steenrijk omschreven zou worden als het begin van alle problemen die het gelukkige kleine koninkrijk niet lang daarna zouden overspoelen. Ten tijde van het voorval waren slechts een paar mensen binnen de Stad-in-de-Stad ervan op de hoogste, hoewel het voor sommigen een vreselijke tragedie was.
Wat gebeurde was het volgende.
De koning van Pluritanië zou een officieel staatsbezoek komen afleggen (misschien nog steeds in de hoop dat hij een van zijn dochters zou kunnen ruilen voor een constante stroom Godenzoenen) en Fred besloot dat de gelegenheid om een gloednieuw kostuum vroeg: dofpaars, met veel zilveren kant, knopen van amethist en manchetten van grijs bont.
Koning Fred had wel zijdelings gehoord dat de hoofdnaaister zich niet zo lekker voelde, maar had daar verder niet veel aandacht aan besteed. Alleen de moeder van Roos kon naar zijn idee het zilveren kant op precies de juiste manier vaststikken en daarom bepaalde hij dat uitsluitend zij het werk mocht doen en niemand anders. Als gevolg daarvan werkte de moeder van Roos drie dagen en nachten achter elkaar aan één stuk door, in een race om het paarse kostuum maar af te krijgen voor de koning van Pluritanië op bezoek kwam, en toen de ochtend van de vierde dag aanbrak en haar assistente binnenkwam, zag die haar dood op de grond liggen, met de allerlaatste knoop van amethist nog in haar hand.
De Opperste Raadsheer van de koning kwam het slechte nieuws meedelen terwijl Fred aan het ontbijt zat. De Opperste Raadsheer was een wijze oude man genaamd Visbeen, met een zilvergrijze baard die bijna tot op zijn knieën kwam. Nadat hij had verteld dat de hoofdnaaister was overleden zei hij:
‘Maar ik weet zeker dat een van de andere naaisters dat laatste knoopje er wel aan kan zetten voor Uwe Majesteit.’
Koning Fred was een beetje ontdaan door de blik die Visbeen hem toewierp. Hij kreeg er een raar gevoel van in zijn maag.
Toen zijn kleders hem later die ochtend in zijn nieuwe paarse kostuum hielpen, probeerde koning Fred zijn schuldgevoel wat te verminderen door het erover te hebben met de baronnen ter Sluycks en van Bulckhoven.
‘Ik bedoel, als ik had geweten dat ze echt zo ziek was, had ik natuurlijk iemand anders dat kostuum laten naaien,’ hijgde Fred terwijl zijn helpers hem in de superstrakke satijnen kniebroek hesen.
‘Uwe Majesteit is één en al goedheid,’ zei Ter Sluycks terwijl hij zijn tanige gezicht bestudeerde in de spiegel boven de haard. ‘Een teerhartiger koning heeft nooit geleefd.’
‘Dat mens had iets moeten zeggen als ze zich niet goed voelde,’ gromde Van Bulckhoven vanuit een luie stoel bij het raam. ‘Als iemand te ziek is om te werken, moet hij z’n mond opendoen. In feite zou je dit gebrek aan loyaliteit aan de koning kunnen noemen. Of in ieder geval aan zijn kostuum.’
‘Van Bulckhoven heeft gelijk,’ zei Ter Sluycks, die zich afwendde van de spiegel. ‘Niemand zou zijn personeel nóg beter kunnen behandelen dan u, Sire.’
‘Ze hebben inderdaad niks te klagen, toch?’ zei koning Fred een tikje bezorgd, terwijl hij zijn buik inhield zodat zijn kleders de amethisten knoopjes konden vastmaken. ‘En per slot van rekening moet ik er vandaag tiptop uitzien, nietwaar beste vrienden? Ik bedoel, jullie weten met hoeveel zorg de koning van Pluritanië zich kleedt.’
‘Het zou een nationale schande zijn als u minder goed gekleed ging dan de koning van Pluritanië,’ zei Ter Sluycks.
‘Zet dit onfortuinlijke voorval uit uw hoofd, Sire,’ zei Van Bulckhoven. ‘Laat deze zonnige dag niet bederven door een of ander naaistertje dat alleen maar aan zichzelf dacht.’
Maar toch, en ondanks de goede raad van de twee baronnen, bleef koning Fred een onbehaaglijk gevoel houden. Misschien beeldde hij het zich in, maar hij had de indruk dat freule Eslanda die dag nog serieuzer keek dan normaal. De glimlach van zijn lakeien leek killer en de kniebuiging die de dienstmeisjes maakten ietsje minder diep. Terwijl het hof die avond feestte met de koning van Pluritanië, moest Fred steeds denken aan de naaister die dood op de grond lag, met de laatste amethisten knoop in haar hand.
Voor Fred die nacht naar bed ging, klopte Visbeen op zijn slaapkamerdeur. Na een diepe buiging te hebben gemaakt vroeg de Opperste Raadsheer of de koning van plan was bloemen te sturen naar de begrafenis van mevrouw Rondhout.
‘O... ja, natuurlijk,’ zei Fred, lichtelijk ontdaan. ‘Ja, stuur maar een grote krans, met een lint waarop staat hoe erg ik het vind en zo. Zorg jij daarvoor, Visbeen?’
‘Natuurlijk, Sire,’ zei de Opperste Raadsheer. ‘En bent u – als ik het vragen mag – ook nog van plan om een bezoek te brengen aan de nabestaanden van de naaister? Ze wonen op maar een steenworp afstand van de paleispoort, weet u.’
‘Een bezoek?’ zei de koning peinzend. ‘Nou, nee, Visbeen, ik geloof niet dat ik daar zin – ik bedoel, ik denk echt niet dat ze daar op zitten te wachten.’
Visbeen en de koning keken elkaar een paar tellen lang aan en toen boog de Opperste Raadsheer en verliet hij de kamer.
Koning Fred kreeg altijd van iedereen maar te horen hoe geweldig en fantastisch hij wel niet was en daarom beviel de afkeurende frons waarmee de Opperste Raadsheer was vertrokken hem eigenlijk helemaal niet. Hij voelde zich nu eerder boos dan beschaamd.
‘Ja, ja, heel erg allemaal,’ zei hij tegen zichzelf in de spiegel, want hij had zijn snor staan kammen voor hij naar bed ging,’ maar ik ben tenslotte de koning en zij was maar een naaister. Als ík doodging, zou ik echt niet verwachten dat zíj dan–’
Maar toen bedacht hij dat in dat geval zou verwachten dat heel Steenrijk tot stilstand zou komen en dat iedereen een week lang zou huilen, van top tot teen in het zwart gehuld, zoals ze ook hadden gedaan voor zijn vader Richard de Rechtlijnige.
‘Nou, hoe dan ook, het leven gaat verder,’ zei hij ongeduldig tegen zijn spiegelbeeld.
Hij deed zijn zijden slaapmuts op, klom in zijn hemelbed, blies de kaars uit en viel in slaap.