Hoofdstuk 54

Het lied van de Ickabog

De Ickabog had net diep ademgehaald, met het gebruikelijke geluid van een doedelzak die werd opgepompt, toen Roos zei: ‘In wat voor taal zing je eigenlijk, Ickabog?’

De Ickabog keek naar Roos, verrast dat ze zo dicht naast hem zat. Eerst dacht Roos dat hij geen antwoord zou geven, maar na een tijdje zei hij met zijn langzame, diepe stem:

‘In het Ickeriaans.’

‘En waar gaat het lied over?’

‘Het is het verhaal van de Ickabogs – en dus ook van jullie soort.’

‘Mensen, bedoel je?’ vroeg Roos.

‘Ja, mensen,’ zei de Ickabog. ‘Die twee verhalen zijn één verhaal, omdat mensen Geboord zijn uit Ickabogs.’

Hij ademde weer in om te gaan zingen, maar Roos vroeg: ‘Wat is “Geboord”? Is dat hetzelfde als geboren?’

‘Nee,’ zei de Ickabog, met een blik op Roos. ‘Geboord is iets heel anders dan geboren. Geboord worden is hoe nieuwe Ickabogs ter wereld komen.’

Roos wilde beleefd zijn, omdat de Ickabog zo groot en sterk was, en dus zei ze voorzichtig: ‘Dat klinkt toch echt een héél klein beetje als geboren worden.’

‘Maar dat is het niet,’ zei de Ickabog met zijn zware stem. ‘Geboren en Geboord zijn twee heel verschillende dingen. Als er baby’s Geboord worden, moeten wij na de Geboording sterven.’

‘Altijd?’ vroeg Roos, die zag dat de Ickabog afwezig over zijn buik wreef.

‘Altijd,’ zei de Ickabog. ‘Zo zitten Ickabogs in elkaar. Samenleven met je kinderen is een van de vreemde eigenschappen van mensen.’

‘Maar dat is toch tragisch?’ zei Roos. ‘Om dood te gaan als je kinderen worden geboren.’

‘Het is helemaal niet tragisch,’ zei de Ickabog. ‘De Geboording is juist iets glorieus! Ons hele leven mondt uit in de Geboording. Wat we doen en wat we voelen als onze kinderen Geboord worden bepaalt hun karakter. Het is heel erg belangrijk om een goede Geboording te hebben.’

‘Ik begrijp het niet,’ zei Roos.

‘Als ik triest en radeloos sterf,’ legde de Ickabog uit, ‘dan zullen mijn baby’s het niet overleven. Ik heb gezien hoe andere Ickabogs vol wanhoop stierven, een voor een, en hun kinderen bleven maar een paar seconden leven. Een Ickabog kan niet leven zonder hoop. Ik ben de laatste Ickabog en mijn Geboording wordt de allerbelangrijkste uit de geschiedenis, want als mijn Geboording goed verloopt zal onze soort blijven voortbestaan maar als het niet goed verloopt, zullen wij Ickabogs voorgoed uitsterven... Al onze problemen zijn begonnen met een slechte Geboording, weet je.’

‘Gaat je lied daarover?’ vroeg Roos. ‘Die slechte Geboording?’

De Ickabog knikte, met zijn blik op het schemerige en besneeuwde moeras gericht. Hij haalde opnieuw diep adem, als een opstartende doedelzak, en begon te zingen, maar deze keer in woorden die de vier konden verstaan.

In de allervroegste tijd, toen daar,

Slechts de Ickabog was en ’t gevaar,

Van de mens nog niet bestond met zijn,

Kille listen en gemene lagen,

was de wereld net een gaarde,

Net het paradijs op aarde,

Niemand deed ons zinloos pijn,

In die vervlogen, gouden dagen

O Ickabogs, wordt nieuw Geboord,

Wordt nieuw Geboord, mijn Ickabogs,

O Ickabogs, wordt nieuw Geboord,

Wordt nieuw Geboord, mijn bloed.

Tragedie! Terwijl ’s nachts storm oprees,

Kwam Verbittering, Geboord uit Vrees,

En Verbittering, zo groot en krachtig,

Was niet als andere Geboorden.

Zijn stem was ruw, zijn daden wreed,

Van zo iemand had men nog geen weet,

En dus verjoeg men hem eendrachtig,

Met klappen en met harde woorden.

O Ickabogs, wordt wijs Geboord,

Wordt wijs Geboord, mijn Ickabogs,

O Ickabogs, wordt wijs Geboord,

Wordt wijs Geboord, mijn bloed.

Duizend mijl van waar hij was ontstaan.

Brak de tijd van zíjn Geboording aan.

In het duister ging Verbittering dood,

En ontstond er Haat die dag,

Een beest met onbehaarde leden,

Dat zon op wraak voor het verleden.

Een wezen dat graag bloed vergoot,

En wiens boze oog haast alles zag.

O Ickabogs, wordt zacht Geboord,

Wordt zacht Geboord, mijn Ickabogs,

O Ickabogs, wordt zacht Geboord,

Wordt zacht Geboord, mijn bloed.

Uit Haat kwam toen de mensheid voort,

Ja, de mensheid werd uit ons Geboord,

Door Verbittering en Haat gevormd,

Tot legers, om ons te belagen.

De Ickabogs wachtte de dood.

Het hele land zag bloedig rood,

Ze vielen als bomen als het stormt,

En toch bleven mensen op ons jagen.

O Ickabogs, wordt vol moed Geboord.

Wordt vol moed Geboord, mijn Ickabogs.

O Ickabogs, wordt vol moed Geboord,

Wordt vol moed Geboord, mijn bloed.

De mens dreef ons uit ons zonnig land,

Weg van het gras, naar slijk en zand,

Waar regen en mist de dagen vullen.

Daar slonk ons ras, zo veel geplaagd

Tot er nog eentje bleef gespaard,

Nog niet doorboord door speer of zwaard,

Wiens kinderen herbeginnen zullen,

Door haat en woede voortgejaagd.

O Ickabogs, slacht de mensen af,

Slacht de mensen af, mijn Ickabogs,

O Ickabogs, slacht de mensen af,

Slacht de mensen af, mijn bloed.’

Roos en de Ickabog bleven een tijdje zwijgend zitten nadat de Ickabog was uitgezongen. Er begonnen sterren te verschijnen en Roos richtte haar blik op de maan terwijl ze zei: ‘Hoeveel mensen heb jij al opgegeten, Ickabog?’

De Ickabog zuchtte.

‘Dus dusver nog niet eentje. Ickabogs houden van paddenstoelen.’

‘Ben je van plan om ons op te eten als het tijd is voor je Geboording?’ vroeg Roos. ‘Zodat je kleintjes, als ze ter wereld komen, geloven dat Ickabogs mensen eten? Je wilt dat ze mensen zullen gaan doden, hè? Om jullie land terug te veroveren?’

De Ickabog keek naar haar. Het leek erop dat hij geen antwoord zou geven, maar uiteindelijk knikte hij met zijn reusachtige, harige kop. Achter Roos en de Ickabog wisselden Bert, Marta en Roelof angstige blikken uit in het licht van het bijna uitgebrande vuur.

‘Ik weet hoe het is om degenen te verliezen van wie je het meeste houdt,’ zei Roos. ‘Mijn moeder is dood en mijn vader is verdwenen. Nadat ik mijn vader was kwijtgeraakt heb ik mezelf heel lang wijsgemaakt dat hij nog leefde. Dat moest ik gewoon, omdat ik anders zelf dood zou zijn gegaan.’

Roos stond op, zodat ze de Ickabog recht in zijn droevige ogen kon kijken.

‘Ik denk dat mensen ook behoefte hebben aan hoop, bijna net zo erg als Ickabogs. Maar,’ zei ze en ze legde haar hand op haar hart, ‘mijn vader en moeder zijn nog steeds hier en zullen dat ook altijd zijn. Dus als je me opeet, Ickabog, eet mijn hart dan als laatste. Ik wil graag dat mijn ouders zo lang mogelijk blijven leven.’

Roos liep terug naar het vuur en de vier vrienden gingen weer op hun stapels wol liggen.

Een tijdje later dacht Roos dat ze, slaperig als ze was, toch een gesmoorde snik hoorde van de Ickabog.

Alle hoofdstukken

Lees elk hoofdstuk van De Ickabog dat tot nu toe is gepubliceerd.