Pas na een paar dagen wisten Roos, Bert, Marta en Roelof voldoende moed bijeen te schrapen om iets anders te doen dan alleen het bevroren voedsel te eten dat de Ickabog meebracht uit de kar en te kijken hoe hij zichzelf tegoed deed aan de paddenstoelen die hij had verzameld. Als het monster wegging (na steevast het enorme rotsblok voor de ingang van de grot te hebben gerold, zodat ze niet konden ontsnappen) spraken ze over de vreemde gewoontes van de Ickabog, maar altijd heel zachtjes, voor het geval hij stiekem meeluisterde aan de andere kant van het rotsblok.
Eén punt van discussie was of de Ickabog nou een jongen of een meisje was. Volgens Roos, Bert en Roelof moest het een mannetje zijn, vanwege zijn diepe, galmende stem maar Marta, die schapen had gehoed voor haar familie was verhongerd, dacht dat het een vrouwtje was.
‘Haar buik wordt steeds groter,’ zei ze. ‘Volgens mij gaat ze kleintjes krijgen.’
Het voornaamste onderwerp van gesprek was uiteraard wanneer de Ickabog hen op zou eten en of ze hem zouden kunnen tegenhouden als hij dat probeerde.
‘Ik denk dat we nog wel even de tijd hebben,’ zei Bert met een blik op Roos en Marta, die nog steeds broodmager waren na hun tijd in het weeshuis. ‘Jullie hebben nog niet veel vlees op de botten.’
‘Als ik hem nou rond zijn nek greep,’ zei Roelof en hij deed het voor, ‘en jij, Bert, hem keihard in zijn maag stompte–’
‘We kunnen de Ickabog met geen mogelijkheid aan,’ zei Roos. ‘Hij kan een rotsblok wegrollen dat net zo groot is als hijzelf. We zijn bij lange na niet sterk genoeg.’
‘Hadden we maar een wapen!’ zei Bert, die opstond en een steen door de grot schopte.
‘Vinden jullie het ook niet vreemd dat we de Ickabog alleen maar paddenstoelen hebben zien eten?’ vroeg Roos. ‘Hebben jullie niet de indruk dat hij zich woester probeert voor te doen dan hij is?’
‘Hij eet wel schapen,’ zei Marta. ‘Waar komt al die wol anders vandaan?’
‘Misschien heeft hij gewoon plukken wol verzameld die in braamstruiken zijn blijven haken,’ zei Roos en ze pakte een handje van het zachte witte dons. ‘Ik snap nog steeds niet waarom er hier nergens botten liggen, als hij andere levende wezens eet.’
‘Maar hoe zit het dan met dat lied dat hij iedere avond zingt?’ vroeg Bert. ‘Daar krijg ik echt de rillingen van. Volgens mij is het een strijdlied.’
‘Ik word er ook bang van,’ beaamde Marta.
‘Ik vraag me af wat hij precies zingt,’ zei Roos.
Een paar minuten later rolde het rotsblok voor de ingang van de grot weer weg en verscheen de Ickabog met zijn twee manden: de ene gevuld met paddenstoelen, zoals gewoonlijk, en de andere volgepakt met kaas uit Karnhem.
Iedereen at zonder iets te zeggen, zoals ze altijd deden, en na zijn manden te hebben weggezet en het vuur te hebben opgestookt liep de Ickabog, in het licht van de ondergaande zon, naar de ingang van de grot, klaar om zijn lied te zingen in een taal die de mensen niet konden verstaan.
Roos stond op.
‘Wat doe je?’ fluisterde Bert en hij greep haar enkel. ‘Ga zitten!’
‘Nee,’ zei Roos en ze rukte zich los. ‘Ik wil met hem praten.’
En dus liep ze moedig naar de ingang van de grot en ging naast de Ickabog zitten.